70
DE HAAGSCHE SCHILDEMJENMUSEA.
In 1646 duikt hij als lid van de Haagsclie Lucasgilde
op, van 1672 is zijn laatste stuk gedateerd. Zeven
jaren vroeger had hij reeds den Haag verlaten en was
hij naar het fort Moerspeuy in Staats Vlaanderen gegaan.
Zijne werken stellen grootendeels stillevens van doode
vogels voor; er zijn ook stukken met dood wild, binnen
huizen en enkele landschappen van hem bekend. Zij vallen
niet in 't oog der groote menigte der museumbezoekers,
doch den kunstvriend weten zij door hunnen fijnen toon,
hunne compositie en zorgvuldige uitvoering te boeien.
Hoe hoog zij staan bewijst, dat één er van zeer lang;
voor het werk van Albert Cuyp heeft doorgegaan
(Museum Boymans te Rotterdam), totdat het vermoeden,
dat het van Lelienberch was, niet lang geleden door
het ontdekken van het monogram bevestigd werd
Ook de nieuwe aanwinst van het Gemeentemuseum
is een stuk met doode vogels, op een tafel uitgespreid
en tegen een donkeren achtergrond.Het vertegenwoordigt
den meester uitstekend en heeft de eigenaardigheid,
dat het tweemaal voluit gemerkt en gedateerd is
tegen den tafelkant in 1656 en na eene door den
meester zelf bewerkte vergrooting nogmaals in 1657
in den rechter benedenhoek.
In het Mauritshuis bevinden zich de portretten van
Arnoldus Geesteranus en echtgenoote, die door een prent
van den graveur Bary als het werk van eenen „Wester-
baen” gedocumenteerd waren. Tot dusver kon men niet
met zekerheid aanwijzen, aan welken der beide schilders-
van dien naam men te denken had. De eene, omstreeks-
1600 geboren, leefde nog tot den 19 Sept. 1686, de
andere zijn zoon zag in 1631 of 32 het levenslicht,
Andere komen onder de namen der Vlaamsche meesters Jan Fyt en-
Adr. van- Utrecht in den kunsthandel en in sommige verzamelingen voor.