163
OUD-HOLLANDSCHE KUNST.
In 1656 eindelijk was liet gebouw voltooid, dat op den
3el1 Mei van dat jaar plechtig werd ingewijd door den
Predikant E. Lotius, aan wien de Sociëteit voor zijn
rede bij die gelegenheid eene som van 200 pondt vereerde.
De toren, hoezeer toen mede voltooid, is eerst ten jare
1664 op herhaalden aandrang van Noorwits met lood
bekleed, en getrouw aan hare vereeringsmethode over
woog en besloot de Sociëteit in hare vergadering van den
28c" Maart van dat jaar om den Heer Oud-Burgemeester
en Schepen „Mr. Jacob van der Does, die omtrent het
„doen bekleden van toorn op de nieuwe kercke alhyer
„soo met het incoopen van loot en anders als visiteren
„van declaratiën en Rekeninge mitsgaders verleenen van
„ordonnantiën veele moeyten en aenloopens hadde ge-
„hadt, daer van ZEd. wel was bedanckt doch geene
„andere recognitie gelyck aen sodaenige gelegentheden
„wel gebruijckelijck is, als noch by desen te bedancken
„ende voorts denselven tot erkentenisse van die voorsz.
„moeyten toe te vougen gelyck gedaen wert by desen.
„eene somme van hondert twintich ponden.”
De onkosten van den Ophouw met den inkoop van
den grond, benevens de Gestoelten en de Banken, be
droegen, volgens de Riemer, te samenvierhonderd een
en veertig duizend Gulden en zeven stuivers.
Blijkens de Rekeningen vorderde hiervan de aankoop
der huizen eene uitgave van ƒ99.130.19 zoodat na aftrek
tevens van andere extraordinaris uytgeeff ten behouve
van de Nyeuwe Kercke” als salarissen, van den Bouwmees
ter, van den Ontvanger der Sociëteit, en van de Heeren
met het nazien der Rekeningen belast, en voorts van
„de oncosten” vermeld, „wegens vercogte blocken ende
„spaenders van ’t toegemaeckte hout.”