168
OUD-HOLLANDSCHE KUNST.
Het westelijk eindpaviljoen is ten jare 1702 tot
plaatsing van het orgel ingerichtde drie raam-openin-
gen, zij zijn toen gedicht, hetgeen voor het gebouw zeer te
betreuren is, want het heeft daardoor zoowel aan diepte
als in lichteffect verloren. Noorwits zou dan ook zeer
stellig hierin nimmer hebben toegestemd, maar aan
een meer eenvoudig orgel eene plaats hebben aangewezen
boven den preekstoel, in den zijmuur van het midden
gebouw hoe sierlijk dat orgel met zijn door Theodoras
van de Schuer geschilderde vleugeldeuren ook zij, toch
is het op die plaats met zijn draagbalk en de zwak-
lijnige kraagstukken waarop deze rust, voor het volle
dig architectonisch effect van het gebouw een sta-in-den
weg, een misplaatst meubelstuk, en met de ellendige gas
kronen, het eenigst storende, in dat overigens in allen
deele zoo rustig en zoo passend gemeubileerd kerk
gebouw.
De lengte der kerk, zij is gemeten in de as der
eind-paviljoens 53.40 M. en hare breedte, juist de
helft dier lengte, namelijk 27.70 M., haar binnengrond-
vlak beslaat 708 M2, en haar totaal grondvlak met
inbegrip van het oostportaal, de kerkeraadskamer, de
tribune, enz. 1030 M2.
Kleiner in grondvlak dan de Wester-kerk van Amster
dam, die 1540 M2. groot is, en dan de Zuidèr-kerk
aldaar, groot 1160 M2, is zij toch oogenschijnlijk
grooter dan elk dier beide en staat zij als architectonische
conceptie en als Protestantsch kerkgebouw verre boven
deze, ook de Noorder-kerk van Amsterdam, groot
850 M2 en met hare bijgebouwen groot 1050 M2,
noch ook de Ooster-kerk aldaar, groot 900 M2,
kunnen met haar vergeleken worden, want ontegen
zeggelijk is de Nieuwe Kerk van ’s-Gravenhage de