170 OUD-nOLLANDSCHE KUNST. structieve wijze, wist Noorwits alle lijnen van het groote gewelf te hinden aan, en te doen ontstaan, neen als het ware te doen groeien uit het muurwerk, en dit zoo ongezocht, zoo natuurlijk, dat men werkelijk komt tot de overtuiging, hier was maar ééne gewelfsolutie mogelijk, en die ééne, dat is de hier gevolgde. De bekoepeling van Amerikaansch grenenhout, thans tusschen de schinkels aanwezig, dagteekent eerst van het jaar 1883, bij gelegenheid dat deze werd aangebracht, ontdekte men tevens aan de n. o. zijde der bekapping de sporen van een vroeger begin van brand. Terwijl inwendig op zoo eenvoudige, zoo rustige en zoo grootsche wijze het karakter eener enkele, groote, onverdeelde ruimte werd verkregen, eener ruimte, waarin èn plan èn opstand èn gewelf-afdekking als het ware een harmonische drieeenheid vormenwist diezelfde bouwmeester, uitwendig die totaal-eenheid juist door eene expressieve behandeling barer verschillende zamen- stellende deelen te karakteriseeren. Het rechthoekig middengebouw toch, dat binnen de kerk nauwelijks kenbaar is, hij zorgt, dat dit buiten des te duidelijker voor allen kenbaar zij, en hij doet dit weer zoo ongezocht en toch zoo waar, zoo constructief gezond en zoo decoratief juist, dat men werkelijk niet weet, waar den meester het meest te bewonderen. Hij doet dat midden-gebouw van buiten spreken, eerstens, door elk der vier hoeken te voorzien met zware zand steenen, overhoeksch geplaatste pilasters, pilasters van niet minder dan 1.30 M. breedte bij 1.33 M. voorsprong, ware contreforten, die daar trouwens niet onnoodig waren, wijl juist op die hoeken den druk der groote bekapping is overgebracht en geconcenteerden op dat niemand

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1893 | | pagina 273