12
Rooijen, arschivaris der Gemeente ’s-Gravenhage, sprak over de
wording- onzer goede stad van inwoning, hoofdzakelijk naar aan
leiding van, en in verband met de prenten en afbeeldingen, door
het werkend lid der Vereeniging, mr. A. E. H. Goekoop, daartoe
afgestaan, en aan de wanden der zaal geëxposeerd.
Allereerst wees spreker er op hoe nog altijd trots de pogingen,
welke Die Haghe aanwendt om dit misbruik te weren nog
velen ,,’s-Hage” gebruiken, om vervolgens mede te deelen hoe
die vorm eenmaal ontstaan, in een tijd van Vrijheid, Gelijk
heid en Broederschap toen de vurigste patriotten in den grond
vorm ,,’s-Gravenhage” een inbreuk zagen op de onvolprezen
Gelijkheid, veld moest winnen, niet bedenkende, dat ze daarmede
hun stelsel van Vrijheid een gevoeligen stoot gaven.
Op den oervorm van ’s-Gravenhage terugkomend, herinnerde
spreker hoe Graaf Willem II, later Roomsch Honing, wiens
beeltenis de fontein op het Binnenhof siert, op dat zelfde Binnen
hof een paleis stichtte hem als vorst, wellicht eens als Keizer,
van het Duitsche Rijk waardig. Hij herinnerde hoe de rijk met
aardsche goederen gezegende jonge Graaf, aangewezen als de
stichter van het Stadhuis te Alkmaar en van het slot Doornenburg,
bij het Haagsche Bosch een jachtslot deed bouwen, dat, door
zijn nazaat uitgebreid, de grondslag werd, waaromheen „het
dorp der dorpen” ontstond.
Zich bepalende tot de grafelijke huizinge, trees spreker op den
ooievaar, welke reeds afgebeeld is op een oud prentje in de
zoogenaamde Divisiekroniek. Naar aanleiding daarvan herinnerde
spreker hoe dezelfde ooievaar reeds op een 16e eeuwsch stads
zegel van den Haag voorkomt, hoe de spraakmakende gemeente
dien ooievaar in verband bracht met de geboorte van Karei
den Stoute, doch deelde ook mede hoe de ooievaars reeds in
1587 op kosten der Gemeente werden verzorgd.
Spreker, die, door zijn betrekking tot het Gemeente-museum,
meer dan menig ander in de gelegenheid is om op te merken
hoe vreemdelingen en touristen de „snelreizigers” uitge
zonderd geboeid worden door den heerlijken aanblik van den
Hofvijver, die zijn wedergade in ons land niet heeft, verhaalde
vervolgens hoe het eilandje in dien vijver ontstaan is. Hij deelde
mede, dat in het laatst der 16e eeuw in dien vijver een vischkaar
werd geplaatst ten behoeve der zwemvogels, die in dien vijver
gehouden werden; hoe die kaar weldra vervangen werd door
een houten stelling en hoe daarop van lieverlede het eilandje
zich ontwikkelde, dat thans den vijver zoo zeer ten sieraad