2
’s-Gravenhage ’s-Koningshage.
blad,
Hier een Koning
Steden, waar, aan de eene zijde.
’toog slechts rust op bloem en
Of op vijvers, waarin zwanen
drijven op het rimp’lend nat
Steden, waar we, aan de and’re zijde,
vol verrukking, de oogen slaan
Op een’ reeks van blanke heuvels,
aan het hart van d’Oceaan?
Steden, waar de Geest der eeuwen
omrnevaart langs plein en gracht,
Om te spreken van de glorie
van een machtig voorgeslacht,
Dat wel klein in aantal heette,
maar in daden, rijk en groot.
En, vol moed en zelfvertrouwen,
half Euroop’ het hoofd soms bood?
Om te spreken van zoo menig
Koning op het Kunstgebied.
van de kleuren,
daar een Koning van het lied 2
Om te spreken van zoo menig
oogenblik, dat men U nauw
Vinden kon, bedekt door ’t feestkleed
van ons dierbaar rood-wit-blauw.
Dat, van dak en trans gestoken,
lustig klapperde in de lucht,
En ’t gejuich ten hemel opdreef,
aan het vroolijk hart ontvlucht,
Waar het oud «Oranje boven 1”
luide klonk uit volle borst,
Nu ter eere der Vorstinne,
dan ter eere van den Vorst.
Of, dat slechts halfstok geheschen,