DE RIDDERZAAL VAN ’S GRAVENHAGE.
li I
God,
Daar zong zijn ridderlijk gemoed,
Toen hij de geestdrift van zijn grooten
Ontvlammen mocht door d’eedlen bond,
In Jacobs heil’gen naam gesloten.
Daar zong de bêe den lof van
Toen Willems zoon zijn vader eerde,
En Christenzin, door kunst verhoogd,
In Uwe lijnen triomfeerde.
Wat heft Ge fier Uw torens op,
Gij, Ridderzaal van Hollands graven;
Hoe machtig dreunt om de oude woon
Het trouwe lied van Hollands braven!