7 der hanevoeten en die van den egelskop en van de dullen en dodden en van het riet en die allen te zamen, zij groeiden en schakelden zich ineen en vormden drijf- tillen en rietzodden, en op die drijftillen ontstond eindelijk houtgewas, doch de storm en de vloed zij dreven die tillen weg en deden ze stranden, en sloegen ze uiteen, en de hoornen zij zonken neêr in het veen, dat zij hielpen vormen, en waaruit hun stammen thans nog als kienhout worden opgedolven en andere tillen, zij groeiden vast aan den bodem, door moeras omgeven, en langs tallooze spranken brachten nu de rivieren, die aldus hare eigene monding hadden verlegd en verstopt haar te veel in zee. Ziedaar de arbeid die de natuur heeft moeten ver richten, om het holle, het lage land, om Hol-land, en om het land der zee, om Zee-lcmd te kunnen vormen, eene reuzenarbeidzelfs voor haar, de natuur, want tallooze malen kwam de zee vol woede opzetten om met enkele golfslagen jaren arbeids der rivieren, ’t zij te vernielen, ’t zij te wijzigen, eh om in één enkel etmaal de plantengroei eener eeuw te verpletteren, doch met het geduld aan stomme en aan groote krachten eigenwerd telkens de gestoorde arbeid hervat en deze op ’t laatst ten einde gebracht. Zoo ontstond Holland het was inderdaad een ge boren worden uit volle zee, het was als het ware eene oud-Testamentische Genesis-periodegelijk daar, zoo ook hier, eerst is er zee, dan verschijnt het land, daarop de plant, toen het dier en eindelijk de bewoner, de mensch. HET KASTEEL „DIE HAGHE.”

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1894 | | pagina 124