8 HET KASTEEL „DIE HAGHE.” Zij waren niet, gelijk wij, door duizenderlei nietigheden aan plaats en aan tijd gebonden hun geheele bezitting het is die hut van boomtakken niet leem gedicht en met riet gedekten in die hut vindt ge tot bed, slechts eene hoop bladeren, of wat los stroo, tot stoel slechts een bundel takkebosschen, tot tafel slechts een boomstronk tot waschtafel en tot badkamer tevens de beek of ’t riviertje en tot handdoek de wind, terwijl een paar vachten hun geheele garde-robe uitmaken; hun bezigheid? het is de jacht of de vischvangst, Arme hutbewonershoor ik daar zeggen. Toch niet, Mevrouw zij waren rijk, niet arm, ja, rijk wel is waar, niet wat u thans gelieft rijk te noemen, maar rijk in breederen, in dieperen zin, rijk aan een voud, rijk aan gezondheid, rijk aan kracht, rijk vooral door gemis aan behoeften, rijk nog meer in volstrekte onafhankelijkheid, in onafhankelijkheid tegenover allen, tegenover alles, zelfs tegenover zich zelven. Inderdaad het was nu zoover, hij kon komen, de eerste Hollander, en hij komt met een wolvenhuid om zijn lendenen, met eene speer of knods in zijn vuist komt hij, forsch en fier van gestalte, met opgeheven hoofd behoedzaam en voorzichtig nader, terwijl het blauwe oog het terrein verkent en de wind speelt met zijn lange, blonde, gekrulde haren, anderen volgen en op gindsche hoogte in het woud, naast dien plas, die hem een rijke vischvangst belooft, werd straks van boomstammen en van blad en van riet de eerste hut daargesteld en Holland is bewoond, en in het geschied boek der volkeren werd dien dag een nieuw folio aan gelegd.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1894 | | pagina 125