14 HET KASTEEL „DIE HAGHE.” minst, immers het ergste dat hen kon overkomen, dat was te sterven. Welnu te sterven als strijder met de wapenen in de hand, dat was de meest gewenschte, dat was een eere-dood, dat was eene onderscheiding zelfs, waarop eene ontwaking in 't zalig Walhalla volgde. Het was dus niet uit vrees, sterven was voor hen gewin, maar het was uit voorzichtigheid, dat zij, de oud sten, ten raad gaven om een onbekend gevaar, om een onbekende legermacht niet blindelings te gemoet te trekken, maar den vijand, alvorens deze hun grond gebied dichter naderde, te gaan verkennen en zich, zoo mogelijk, te vergewissen wie zij waren, en met welk doel zij kwamen, en dit wetend, op nieuw saam te komen en verder te beraadslagen. En zoo geschiedde het. Welnu wie waren zij, die daar kwamen in vollen krijgsdosch? Romeinsche legioenen, zonen van Italië. Wat was dan toch de reden, wat het doel van hun komst, wat toch dreef hen uit het land der zon, uit het land met zijn azuurblauwe overkoepeling met gouden sterren, naar het land van den nevel en van de mist en van den regen en van de sneeuw en van de vorst? Wat toch dreef hen uit het toen reeds bijna altijd feestvierende Rome, uit die schitterende wereldstad, zooals er misschien geen tweede geweest is, naar deze arme, gure, nooit feestvierende oorden? Waartoe kwamen zij uit de stad der tempels en der paleizen, naar hier, naar het land, waarin het woud nog tot tempel en waarin een hut van boomtakken en van plaggen nog tot paleis diende? Kwamen zij als apostelen der beschaving, als maat- schappij-hervormers, als opvoeders ’t zij verre, edele

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1894 | | pagina 131