32 HET KASTEEL „DIE HAGHE.” Reeds na Dirk den Ie zien wij het leen als een erfe lijk leen overgaan op zijnen zoon Dirk den II1'11, en die zoon, hij reeds wist te bewerken dat Keizer Otto den IIIp, in Augustus van het jaar 985 op hetRijks- kasteel te Nijmegen logeerende, hem al hetgeen hij in leen had overdroeg, in vollen vrijen eigendom, „in pro prium, in perpetuum”, met de macht om weg te schen ken, te verruilen en daarmede allenthalve naar welge vallen te handelen en de kleinzoon van dezen. Dirk Daarbij kwam, dat de Graven uit het Hollandsche Huis meerendeels merkwaardige Mannen waren, blijkbaar altijd op hun „qui vive’ tegenover den Keizer, tegen over den Hisschop, tegenover den Vlaming, tegenover al hunne buren, mannen bovendien, die niet alleen medegingen met hunnen tijd, maar die tevens de teekenen en de stroomingen der tijden voorzagen, en die stroomingen wisten te leiden tot hun voordeel en toen dan ook ruim vier eeuwen na dien giftbrief door Karei den Kale te Pladeele gegeven met den zoon van Floris de V het Hollandsche Huis uitstierf, had, dank zij de leiding en dank zij de opvolgende daden van het 20 tal Graven uit dat Huis, Holland reeds een standpunt van bloei en reeds een standpunt van welvaart en van vrijheid bereikt, als wij ten dien tijde alléén in Vlaanderen en in Italië terugvinden. De taak, die elke zoon uit dat Huis van zijn vader, elke opvolgende van eiken voorgaanden Graaf, als iets dat van zelf sprak, scheen over te nemen, wasuit breiding van gezach, uitbreiding van bezit, en zich eene steeds onafhankelijkere positie tegenover den Keizer, hun leenheer te verzekeren.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1894 | | pagina 150