44
O
HET KASTEEL „DIE HAGHE.”
dat, staande aan de Markt, „aen de pueije, ofte gevel, eer-
„tijts met ouder Graven beeldenissen uijt steen ge-
houwen, versiert was, ende zich zeer heerlick toonde.”
(Aldus J. J. Orlers in zijne Beschijving der Stad Leyden.)
En de vestibule van dit Raadhuis, het is nog de
oude Hal of de Groote Zaal, waarin een Floris de IVe
ten jare 1233, waarin een Willem de IR ten jare
en 1247, ’t zij recht spraken, ’t zij Hof hielden,
feesten gaven, of wel de privilegiën onder-
waaraan Haarlem haar vroegtijdige!! bloei te
1242
’t zij
toekenden
danken had.
In dit gebouw, waarin de laatste Graaf uit het Hol-
landsche Huis, Jan de Ie ten jare 1209 stierf, en in die
zelfde ruw afgewerkte en zoo eigenaardig eenvoudige
en groote zaal met hare zware, geel bruin gevlekte eiken
moerbalken, gesteund door karbeels en muurstijlen, was
het. dat den 23-sten September van het vorige jaar Haar-
lemsch Gemeentebestuur onze beide Koninginnen ont
ving en een ontbijt aanbood.
De tegelen vloer, hij was toen met een zacht rood
tapijt gedektde wanden waartegen de van ouderdom
zwart geworden beeltenissen der Graven en Gravinnen
hangen, zij waren versierd met een lambris van roode
stof aan een mat gouden lijst bevestigdde deuren
welke die zaal ontsieren, zij waren zeer wijselijk
gedekt met zware gordijnen aan ringen hangende en
aan de oude moerbalken hingen een vijftal glinsterend
gepoetste koperen kaarsen-kronen terwijl in groote
vergulde letteren het „welkom” boven den hoofdingang
prijkte, en er eene keur van planten ter weerszijden langs
de breede trap geplaatst was, die van uit de Hal naai
de raadkamers leidt.
En na den eersten welkonisgroet, hernam Baarlemsch