46
HET KASTEEL „DIE HAGHE.
Het was zijn jeugd, het waren zijn ridderlijke eigen
schappen, het was zijn behoefte aan breederen vleugelen
slag, aan ruimer gebied, dat hem vol moed zich zijne
verkiezing tot Roomsch-koning te Woeringen liet wel
gevallen, en vol hoop en vol goede verwachting was
kiezing van Graaf Willem den IIC tot Duitsch-Keizer,
ten jare 1247 werd dit anders.
Deze jonge Graaf van Holland, en Zeeland, die zich
op 19-jarigen leeftijd vermat de toen werkelijk niet
benijdenswaardige Keizerskroon door het toeval hem
aan geboden, te aanvaarden, hij was een dier stoute,
een dier onverschrokken Hollandsche Graven, die, gevaren
niet achtend, elke gelegenheid tot machtsuitbreiding aan
grepen, en als zoodanig nam hij nu in jeugdigen over
moed eene taak en een last op zich, waarvoor andere
en machtiger Vorsten dan hij heuschelijk bedankt hadden.
Het bezit toch dier kroon, het verleende geen aureool
van glans of van macht, het beteekende niets dan
strijd, en wel een strijd van dien negentienjarigen
Hollandschen Graaf met het toen nog zóó machtige Kei
zershuis der Hohenstaufen.
De Paus verbitterd op dit Hohenstaufsche Huis, had
het van den Keizerskroon vervallen verklaard en liet
na den dood van Hendrik van Thüringen onzen Willem
tot Tegen-Keizer, of wel, zoolang hij nog niet te Rome
gezalfd zou zijn, tot Roomsch-Koning uitroepen.
Wat bewoog dien jongen Graaf om zoodanige reuzen
taak te aanvaarden'? wat dreef hem om zijn bloeiend
en rustig Graafschap als ’t ware te wisselen tegen
eene kroon, in wier bezit, want dit kon hij weten, hij
zich eerst na jaren van inspanning en na jaren van
strijd zou kunnen verheugen