61 boogjes, zij er Hal, niet aan tijdig onderhoud bij herhaling en telkens voorlangen tijd ontbroken, dat zij, diezelfde overkapping, trots tallooze stormen, trots alles wat zij van den tijd of van het weder had moeten verduren, zes eeuwen nadien, nog in volle kracht, nog in volle grootheid, nog in volle waarde aanwezig had kunnen zijn, dat getuigt van een technisch talent, dat getuigt van een bouw- meestersoog in dien Gerard van Leijden, als onze bouwmeesters, trots al hunne studiën, trots al hunne hulpmiddelen en trots de negentiende eeuw waarin zij leven, niet meer bezitten. Ik zeg niet te veel, de zaal zelve, zij getuigt het, want toen die kap na jaren van gebrek aan onderhoud, eindelijk verteerd, vergaan, verrot was, en algeheele vernieuwing eischte, toen, en dit is pas een 30 jaren geleden, toen wist de Landsbouwmeester dier dagen, niettegenstaande hij voor een bekwaam man doorging, toch niets beters te maken dan de kap die haar nu dekt, en de kap die haar „de Groote Schoone Zaele” van weleer, nu dekt, is zóó, dat Gerard van Leiden, ’s Graven Floris’ bouwraad, .dien bouwmeester der 19e eeuw die aldus zijn zaal restaureerde, nog niet als krullejongen had willen, nog niet als krullejongen had kunnen gebruiken, maar hem, vrees ik, wel tot Kraagstuk onder een der spantpoten zou hebben willen laten nagelen, met een „parleur, ziedaar uwe plaats, gij spreekt veel maar kunt weinig, wij clerici, spreken weinig, maar kunnen meer.” Hoe zij er van binnen uitzag die zaal, van het Grafelijk Kasteel voordat zij ten jare 1861 hare eiken spanten één voor één zag neersmijten, om helaas plaats te maken voor gegoten ijzeren kolommetjes en en voor gestucadoorde latgewelvenhoe HET KASTEEL „DIE HAGHE.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1894 | | pagina 180