97
BIJZONDERHEDEN BETREFFENDE DEN MOORD ENZ.
enz.
„Den 20 Aug. 1692 Vr. Maria van Berckel, vrouw
van den Ruwaard gekregen hebbende de tijding, dat
haar man ontslagen was, komt des namiddags van Delft
naar den Haag toe in de koets, om haar man en den
pensionaris J. de Witt haar broeder te bezoeken, en
komende voorbij Rijswijk werd ontmoet van zeker Heer,
die haar zeide, dat den geheelen Haag in roer was, en
dat ze bezig waren om beyde dese Heeren te vermoorden,
haar ten hoogsten aanradendende niet verder te gaan,
maar weder te keeren om verder ongeluk voor te
komen, waar op zij in dese overgroote droefheyd en
ontsteltenis goed vond te gaan naar het huys van de
Predikant te Rijswijk, haar bekend, en die ten haren
huijse veel vriendschap genoten had, maar dese onbe
schaamde en onbermhartige, in plaats van haar in huys
te nemen en te vertroosten, weygerd haar alles, onder
pretext van gevaar voor hem en van zijn huys en uit
vreese van ongunst van ’t Hof enz. Waar op dese zoo
bedroefde vrouw genoodzaakt was naar Delft te keeren
bij hare vrienden, en die nagt aldaar te vertoeven.
Des volgenden daags zullende naar Rotterdam gaan,
ontmoet haar in de schuijte een Man van den Haag
afgekomen, die aldaar zeer omstandig vertelde de moord
van de broeders, waarvan hij oor- en ooggetuijge ge
weest was, en toonde niet eenen een vinger, den Ruwaard
afgesueden zijnde, onkundig dat de huijsvrouw van den
Ruwaard in de schuijt was, waar op de Ruwaardinne
hem verzogt dese vinger te mogen zien, zeggende dese
vinger heeft nog gisteren aan mijn Mans hand gestaan
en is mij wel bekend.
Daar op wierd desen man met een zodanige ont-
roeringe aangedaan over dit zijn onkundig voorval en
ontmoetinge, dat hij als een doode stijf van zig zelven
7