98 Een andere bijzonderheid is de „Brief ran den Scherp rechter op zijn doodt-bedde gesonden aen Metrouwe de Witt. wed. ran den Ruaerd Cornelis de Witt.’' BIJZONDERHEDEN BETREFFENDE DEN MOORD, ENZ. viel, terwijl de Ruwaardinne met eene meer dan man nelijke kloekmoedigheid dese vertellinge aangehoord, en de vinger hares mans gezien en in handen genomen hadde, hetwelke voor allen de reijsende luijden, aldaar tegenwoordig, zoo ten aansien van dien man. als van de Ruwaardinne geen kleijne verwondering, alteratie en medelijden veroorzaakte.” Geduldige Vrouwe de Witt. Naer groetenisse dient dese, als dat ick niet kan naelaten van UE bekent te maken hoe dat ick bedroeft ben. dat toen ick tot (a) Geervliet was, acht dagen voor sijn dootmaer sprack doen sonder kennis, maer heb nu eerst bevonden wat een vrij gemoet ver- magh, hoe vrijmoedigh hij sijn Reghters aensprack. maer het moest hem niet bate, (bj en weet dat ick geen pijn aen hem gespaert en heb, en gedurende sijn pijn daghvaerden hij sijn Reghters voor de vierschaer van Godt Almaghtigh, en segge dat noijt iets anders en is gevraeght als of hij de Barbier niet daer toe en hadt omgekoft, en seijde dat hij dat sulcken schelm niet toevertrouwt soude hebben, maer niemant als sij selven, en seijde in de groote pijn, o Godt! nu gevoel ick dat gij een groot Godt sijt, want nu gevoel ick geen pijn meer, en seijde dat noijt gedaght had sulcken schelmstuck. daer is hem oock noijt gevraeght van verraderije (cf ochdat ick soo geluckkigh was ge weest als ÜE. man, dat ick om een ander niet te geval te komen niet en had geloogen, en bidde ghij

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1894 | | pagina 220