100
den Ruaerd is het aldus
BIJZONDERHEDEN BETREFFENDE DEN MOORD, ENZ.
(b) Met de pijnigingh van
toegegaen.
1672. 18 Augusti donderdaghs savondts quam de
cipier bij den Ruaerd, hem aenseggende dat hem belast
was aen den Ruaerd dien avondt geen eeten te geven
hij vraeghde om wat reden De ander antwoordde
hem alleen dit belast te zijn, sonder eenige reden daer
bij te voegen. Daer op de Ruaerd seijde, hoe willen
zij mij morgen pijnigen En toonde niet ’t alderminste
teeken van eenige alteratie. Des anderen daeghs, zijnde
vrijdagh den 19 Augusti is de Ruaerd in deser voegen
gepijnight. Gebraght zijnde in de Pijn-kamer, sonder
dat er eenige Raedts-heeren bij waren, na dat de Beul
hem om vergiffenisse had.de gebeden van ’t geen hij
hem soude aendoen, en versoght sigh gewilligh in sijne
handen over te geven, is hem door den selven aengesegt
dat hij soude gelieven sijne nacht-tabbert, wanbuis,
hemtrock, broeck en kousen uijt te trecken, houdende
niets anders als een onderbroeckje aen. Doe deede hem
de beul de scheenschroeven aen: waar op de Ruaerd
seijde, gij doet mij al pijn aen eer de Heeren tegen
woordig]! zijn. De Beul antwoorde hem alsoo bevolen
te sijn. Als nu de Ruaerd, door het stijver aensetten
van de scheenschroef groote pijn gevoelde, seijde hij in
haestigheijt tegen de Beul, ghij schelm is mij dat pijn
aendoen ick soude u wel een klinck om de ooren
geven. De Beul antwoorde: klaeght ghij alrede? het
salder nogh al bet op aenkomendaerom soude ick u
raden maer te bekennen, want ghij suit de pijn niet
kunnen wederstaen. Daer op de Ruaerd seijde: hoe
kan men bekennen, ’t geen men niet gedaen en heeft
Doe wierdt hem aen ijder groote teen gehangen een
gewight van vijftigh pont en vast gebonden met een