110
BIJZONDERHEDEN BETREFFENDE DEN MOORD ENZ.
seggende indien de Raedtpensionaris waer gewapent
geweest, ick sonde met mijn twee persoonen hem niet
derven aengetast hebben.
Interim, vraeghde Verhoeff, mijn Heer hoe ben je soo
ver van onse lieven Heer afgeweeken. dai ghy soo
godloos, een Lant daer je soo geaght ende gesien waert,
aen de Fransen hebt overgegeven, en soo meenigen
eerlycken man hebt op de mesthoop gebraght, deselve
van al haer goet latende berooven Waer op den Raadt-
pensionaris repliceerde, soo sij alle soo hadden gedaen
als ick, daer sou tot nogh niet een stadt over geweest zijn.
Hier uyt presumeerde Verhoeff dat hij door 't woort
alle, meynde syn mede complicen, en soude hem gaern
een uur gespaert hebben om door tormenten en pijnigen
sijn mede standers te ondersoecken, maer het rasende
volck van beneden riep, dat hij het te lang maeckte,
seggende hij verstaet sigh al met den Raadpensionaris,
van wien hij alreeds de goutbeurs en sijn horlogie heeft.
Welck gerught wanneer de silversmit quam te
mercken, soo seyde hij, neemt den schelm dan en
bruijt met hem voor den Duyvel.
Hier op beneden komende door de gevangen Poort,
sagh hij Verhoeff dat de Ruaerd alrede onder den voet
was geslagen, leggende leunen op syn hant. En kreeg
hij Verhoeff weynigh tijts daer na een slagh met een
musquet op 't hooft dat hij bloeide, sijnde deselve slagh
gemunt op den Raedtpensionaris, die deselve ontweeck,
derhalven geseijde Verhoeff, siende dat het dight bij
den Raadtpensisnaris periculeus was, weeck een weynigh
van hem af, als wanneer seecker Persoon gek 1 eet met
een felpe rock een pistool nam, deselve den Raedtpen
sionaris van aghteren door ’t hooft schietende, seggende
met een, daar leyt nu het eeuwig Edickt.