142 DE WAPENBORDEN DER VLIESRIDDERS IN DE GROOTE KERK.
Hertog Filips de Goede had de Ridders der door
hem gestichte Orde beschreven tot een algemeen Kapittel,
dat gehouden zou worden te ’s-Gravenhage, in het
regeering aan hare groote Landgenooten gewijd, tegen
deze vernielzucht beschermd waren, bleef het praalgraf
van WassenaarObdam gespaard. De Magistraat der
Hofplaats was toen zeer gematigd. Het gedenkteeken
voor HessenPhilipsthal blijkt niemand aanstoot ge
geven te hebben. Het was niettemin opgericht door
zijne weduwe, zooals er op te lezen staat, en de Landgraaf
had voor ons Vaderland niets gedaan. Nooit heeft hij
hier eenig ambt bekleed. Hij vestigde zich in Den
Haag, aan den Scheveningschen weg, omdat verschei
dene leden van zijn geslacht hier te lande in aanzien
waren, trok voor zijne gezondheid naar Aken om daar
in de baden genezing te zoeken, en vond er zijn uit
einde. Zijn lijk werd te Maastricht bijgezet, en toen
het uit zijn thuisgelaten testament bleek, dat hij begeerd
had in zijne woonplaats begraven te worden, werd hij
in de Haagsche Groote Kerk ter ruste gebracht. Op
merkelijker is het nog, dat in den Bataafschen tijd geen
hand werd uitgestoken naar de wapenborden der Vlies
ridders, alle zooveel schandstukken en toonbeelden
van menschelijke boosheid, die alle „braave.” patriotten
verfoeiden. Over deze middeleeuwsche blazoenen en
sprekende zinnebeelden der „vermorzelde tiranny,” die
elk aanhanger der drievoudige leuze van den dag
moesten doen rillen, wenschen wij iets te zeggen.