156 DE WAPENBORDEN DER VLIESRIDDERS IN DE GROOTE KERK.
zich
en liet minder opzichtige kleine collier droegen. An
tonie, bastaard van Bourgondiëwerd aangeklaagd
wegens liet niet dragen van liet ridderteeken en ontving
de aanzegging, dat hij, indien hij bleef verzuimen dit
artikel der statuten na te leven, op den eerstvolgenden
Andreasdag buiten de orde zou gesloten worden. Niet
temin bleek het zes jaar daarna, zooals reeds gezegd
is, dat al de Leden met den Chef dezelfde overtreding
begingen. Om de verdere geringschatting der Vliesorde
tegen te gaan het gevolg van de omstandigheid,
dat buitenlanders een overwicht begonnen te krijgen
van een
de aangeboden vergiffenis
van den eed
onderwierp
1540 had
het gevolg
een
werden allen veroordeeld tot het betalen
vrij zware boete. Ieder nam
van den Paus aan, wegens de schending
op het gehoorzamen van de statuten, en i
zich aan de uitspraak. In het Kapittel van
Keizer Karei de edelmoedigheid van te belijden, dat
hij op zijne krijgstochten naar Tunes het ordeteeken,
tot zijn gemak, in een kleiner model boven zijn harnas
had gedragen, doch waarschuwde tegen de navolging
van dit misbruik.
Iets later werd uitgemaakt, dat de Keizer, die in
oorlog was met den Koning van Frankrijk, en in on
min was met den Souverein van Engeland, wegens
diens afscheiding van de kerk, hunne orden niet be
hoefden terug te zenden; doch het werd als beginsel
aangenomen, dat hij, door die teekenen niet te dragen,
feitelijk had opgehouden ridder van Sint-Michiel en
van den Kouseband te zijn.
Filips de Tweede gaf in het eerste Kapittel, dat hij
als grootmeester in 1555 presideerde, eene nieuwe uit
legging aan dit artikel, bevestigende het voorschrift van
het collier te dragen. Het is noodig hierbij op te merken,