164
DE HAAGSCHE SCHILDERIJENMUSEA.
een jaar na dit kleine meesterwerk van
zijne toekomstige vrouw, kwam Jan Miense Molenaer
met een compleete reeks van voorstellingen der vijf
zinnen het Museum verrijken. Op elk hunner geven
1) Hen. die zich nader voor den persoon van J. Leijster in-
teresseeren, verwijs ik naar een geïllustreerd opstel inhetJahr-
buch der kgl. Preussisehen Kunstsammlungen 1893 IV.
Ampzing als een bekend kunstenares vermeld en 20
jaar later prijst Schrevelius haar als een rechte ley-ster
in de kunst, daar zij ook den naem van draeght.” Dit
woordspel met haar naam heeft tot de verklaring van
haar monogram geleid, waarin behalve de beginletter
van haar doop- en familienamen telkens een klein ster
retje voorkomt. Zoo ook microscopisch fijn op het
binnenhuisje met twee personen bij kaarslicht in ’t Mau-
ritshuis. Het is een meisje in een wit en blauw
costuum, dat zit te naaien, en daarbij een man in’t bruin,
die haar geldt aanbiedt. De beide kopjes zijn voortref
felijk gemodelleerd en vol uitdrukking. Niettegenstaande
de fijne afwerking is er niets in van dat gladde en
peuterige, dat een twintig,dertig jaar later de soortgelijke
werken van Dou en zijne navolgers aankleeft. Iets bree
der is het wit jak van het meisje gedaan, en hier her
kent men in ’t klein den toets van Frans Hals, dien
Judith Leijster op zoodanige wijze wist te treffen, dat
250 jaren lang bijna al hare thans bekende werken voor
die van haren meester zijn doorgegaan. Meesterlijk en
voornaam eenvoudig is ook de harmonie dor kleu
ren behalve de neutrale grijze en bruine tinten van
den achtergrond en van ’t costuum van den man zijn
het blauw en het wit der kleeren van ’t meisje de
eenige locale tonen, die voortreffelijk in het geheel
opgaan.
Ongeveer