184
EEN STADHOUDEE-KONINKLIJKE RECOMMANDATIE.
Aan dit verzoek kon onmiddellijk geen gevolg door
den magistraat worden gegeven, aangezien er op dat
oogenblik geen postmeesterschap vacant was. Niets
was dus natuurlijker dan de brief van Z. M. ter griffie
te deponeeren. Eerst 5 jaar later en wel op den 7
October van liet jaar 1696 kwam er een postmeester
scliap open. Daar de directie der posterijen op Groot-
Brittannien (in den jare 1660 op de Heeren Quinteijn
de Veer en Jacob van der Hoeven voor den tijd van
36 jaren gegeven,) den 7 October 1696 kwam te expi
reren besloten Schoudt en Burgemeesters „uijt een
„singulière genegentheijd voor de persoon van de heer
„raadsheer en greffier Wilhem van Schuijlenburgh,
„ouwd burgemr deser stede-’ aan te stellen desselfs
zoon Wilhem Henric van Schuijlenburgh „midts dat
„geduijrende de minderjarigheid van opgemelten Wil-
„hem Henric van Schuijlenburgh het voorss ampt met
„alles 't geen daaraan dependeert, sal worden gedirigeert
„by gemelten sijnen heer vader. (Zie Resolution van
18 April 1696 fo. 145 verso.) Dat deze benoeming
Mellin zeer tegen viel, spreekt van zelf. Hij had dan
ook wel reden om verontwaardigd daarover te zijn,
want een koninklijke recommandatie was zoo gemakkelijk
niet voor iedereen te verkrijgen. Hoe het zij, Mellin
had zich hierover zoodanig beklaagd, dat het de ma
gistraat ter oore was gekomen. Een en ander blijkt
uit de volgende missive van den magistraat aan den
koning gezonden, waarvan het concept hier volgt
Allerdoorluchtigsten Grootmachtigsten Coningk.
„Den raadsheer Schuijlenburgh, heetft onsbekend
„gemaeckt.dat f ’r. Mellijn sigh sonde hebben beklaaghd
„over de dispositie, bij ons onlangs gedaan van de
„posterije op Engeland, even off het selve soude zijn