11 jare.n, en zoo we hopen, eeuwen, die na ons komen. Xiet enkel liet verleden dienen we te behandelen, de feiten daarin geschied te boekstaven, maar ook het heden, ook dat wat morgen zal zijn, vraagt al onze aandacht en belangstelling, en bovendien ook het verleden grenst aan ons lieden, en dus wat gisteren en eergisteren geschied is, wat in onzen tijd zich aan het gezichtsoog voordeed, wat nog in onze eeuw plaats vond, dat alles is geschiedenis, en moeten de werkende leden van „die Haghe" verwerken, toetsen aan de waarheid, wikken en wegen, om een volledig beeld van ’s-Gravenhage en zijne omgeving te kunnen geven. Ook voor dien nieuweren tijd, die nieuwere geschiedenis, bestaan tal van bronnen, die voor ieder toegankelijk zijn, zelfs al is men geen Archivaris of oudheidkenner, en al leest men niet het oude schrift, en al ratelt het perkament u niet in de handen. De couranten, correspondenties, geschriften, platen, en bij velen het geheugen, kunnen samenwerken om feiten te berde te brengen, die in waarheid stukjes geschiedenis zijn, en die stukjes zijn de bouw stoffen, waarop een later geslacht weer kan voortwerken. Laat u, mijne heereii, dus niet ontmoedigen, bij de gedachte, bij enkelen uwer misschien ontwaakt, dat uw wil goed is, maar dat het arbeidsveld u te ver af ligt en haast onbereikbaar lijkt in uwe oogen. Ik wil u in enkele punten uw arbeidsveld aanstippen: ge zult daaruit tevens ontwaren, welke de leidende gedachte was bij het bestuur, (aan wie volgens de Statuten dat privilegie is toegekend), om u te binden aan onzen kring, en u uit te noodigen mede te werken aan het schoone doel, dat „die Hac/he” beoogt. In de eerste plaats meenden we ons te moeten verzekeren van de mannen van het Rijks-Archief. Hoewel het Oud-Archief der Gemeente zeer zeker een onuitputtelijke bron is voor de geschiedenis van ’s-G ravenhage, is het van algemeene bekendheid, dat ook in het Rijks-Archief schatten liggen opgetast, welke die geschiedenis kunnen toelichten, aanvullen, er nieuwe gezichts punten voor kunnen openen, ja zelfs geheel onbekende zaken aan den dag brengen. Toegetreden zijn de Ileeren Heeres, van Meurs en Morren, de laatste tot dusverre buitengewoon lid onzer Vereeniging. Zij allen zullen onze zaak zeker uitstekend dienen door aan ons aftestaan, ons aan te wijzen, of uittewerken wat zij over ’s-Gravenhage, over de gebeurtenissen die er plaats grepen, en over de personen die er leefden en werkten ontdek ken en vinden. Tot zulk een historicus behoort ook de Heer Backer Dirks; ik zou hem willen noemen de marine-specialiteit.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1894 | | pagina 90