16 Heeren Bolderman, van Sleeden, van Sypesteyn,, Hardenberg, de beide Heeren van der Burgh en Raoul Tissotdeze laatste thans in Arnhem woonachtig. Hoe vele kleine bijzonderhe den, die zij putten uit het geen zij verzamelden over de topographic, de geschiedenis, de kunst, de kunstnijverheid, in één woord over de kultuurgeschiedenis van ons ’s-Gravenhage, zullen zij ons kunnen geven; kleinigheden, schijnbaar gering, doch die niettemin, gebracht in liet kader onzer gemeenschappelijke onderzoekingen en beraadslagingen, zullen blijken van groot gewicht te zijn. Er zijn onder die mannen ook enkelen, bij wie, door hun hoogen leeftijd, en hun geoefend geheugen, ontwik keld door de liefde welke zij de geschiedenis van s-Gravenhage toedragen, heel die geschiedenis van menschenheugenis in’t hoofd is gevaren. Wat zullen die mannen ons tal van bijzonderheden doen kennen, en ze niet voor de toekomst verloren doen gaan, wen zij ze zullen willen opteekenen, sn ons ter uitwerking geven, waar de tijd bij hen mocht ontbreken. Met ingenomenheid noem ik ook in ’t bijzonder den Heer Tissot, die uit liefde voor de goede zaak, zonder eenig nevenbelang, in der tijd de eerste ordenende hand sloeg aan de verzamelingen medailles en zegel stempels van het Gemeente-Museum, en tal van gegevens bij eenbracht, waarop kon worden voortgebouwd. Indien we ons herinneren, wat ik zoo straks gezegd heb, dat het oude niet enkel en alleen ons doel is, dan mogen we het ook toejuichen in den Heer van Heijsteen zeer bekende naam in onze literaire geschiedenis, dat hij een werkzaam deel van onze Vereeniging wil uitmaken. De heer van Heijst heeft dit reeds getoond door het allerliefste dichtstukje, dat hij ons voor het Haagsch Jaarboekje afstond, en voorzeker mogen wij verwachten, dat hij, ook in de toekomst zijn lier zal willen stemmen, hetzij ter verheerlijking van ’s-Gravenhage, of om ons door krachtige tonen te nopen tot volhouden, tot volhar den in den vredelievende!! arbeid, welke wij ons hebben geko zen, of wel om Sagen, Legenden en Romancen te dichten, die de Folklore aangeeft. U allen, mijne heeren, wijs ik daarbij op een kenspreuk, welke ik in het blazoen van die Haghe zou willen schrijven: zij is deze: „verscheidenheid van gaven, één geest.” Eendrachtig samenwerken bevordert ons doellaten we ons daarvan innig overtuigd houden, en met het oog op den ridderslag, welke onze Vereeniging van vorstelijke zijde heeft ontvangen, steeds indachtig zijn aan het noblesse oblige!

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1894 | | pagina 95