18
aan de nagedachtenis van het overleden lid den heer Reiss,
Directeur-Generaal van het Zeebad Scheveningen. Door den Heer
van Heijst werd het vermoeden bevestigd van den heer Wichers
dat J. Oudaen de schrijver is van het in de vorige vergadering
genoemde boekje, waarop door den Voorzitter uit het Swart
Toneel-Gordijn, vertonende de Lauwer-Bladen, enz., min of
meer als bewijs voor de sterke zenuwen der Dames uit dien
tijd, en inzonderheid van die des Ruwaards vrouw «een paar klin-
ckers», worden voorgelezen «Tot geleyde van een paar Patrijsjes,
«vereert aan Mevrouw de Ruwaardin door J. N.», waarvan één
aldus aanvangt
„Graat keesjes, gaat en helpt Mevrouw de Wit vergeten,
Hoe Haagsche doggen, helsch en duivelseh dol gebeten,
Op Witte onnozelheit, de vaders van het land,
Door moord, d’ afgrijs’lijkste, die martelden van kant, enz.”
Ook deelde de voorzitter mede, dat hij in een keurboek van
’s-Gravenhage gevonden heeft dat Cornells Jol, (zie bladz. 12,)
alias Houtenbeen van zijne vrouw Aeltgen Jans gescheiden was,
en dat de Magistraat van ’s-Gravenhage ieder voor dit «kwaet
instrument” waarschuwt. Het orgineel laten we hier volgen.
Keurboek. No. 1 fol. 237. De magistraet van ’s Gravenhaghe
doen eenen ygelijken weeten, dat met haer kennisse, ende ordre
Capitain Cornelis Cornelisz. Joll van Scheveninge in huyshou-
dinghe is gesepareert van Aeltge Jansz. dr., zyne huysvrouwe,
overmits haer quade menage, ende verquistich maniere. van leven,
daeromme degeenen die, die mette voornoempde Aeltge Jans dr.
zouden mogen comen te contracteren, off haer gelooff geven
zullen verdacht zijn (er op bedacht zijn), dat haer voornoempde
man voor de schulden bij haer naer desen te maecken nietaen
gesproocke zal mogen worden; Gedaen ter caemere van Burge-
meesteren van ’s Gravenhage, ende gepubliceert van de puye
den Sesten September XVIc vier ende dertich ende was onder-
tijckent P. Doubleth. Datum als boven nae voorgaende Clocke-
slach, bij mij als gerechtsbode van de pueye gepubliceert ende
was onderteijckent Cornells de Hooch.
De heer Vorsterman van Oyen vertoont een draagpenning in
schildvorm, voorstellende het wapen van ’s-Gravenhage, doch
niemand weet voor welke gelegenheid deze vervaardigd is.
De voorzitter vraagt inlichtingen omtrent twee albasten busten
op het Gemeente-Museum voorhanden, en in den gedrukten