AANWINST DER BIBLIOTHEEK.
Wie de lijst der ingekomen boekgeschenken in het Jaarboekje
1894 heeft nagelezen, zal erkennen, dat onze bibliotheek zich
hoe langer hoe meer in de algemeene gunst van welwillende
gevers mag verheugen. De hier volgende opgave is daarvoor een
nieuw bewijs, en bij dezen voortgang zal het zoo heel lang niet
duren, of onze boekerij heeft zich tot eene bibliotheek van
tamelijken omvang uitgebreid. Dit overigens zoo blijde vooruit
zicht drukt intusschen wel eenigszins verontrustend op het
gemoed van den ondergeteekende, die met de bewaring van dien
boekenschat is belast, en reden heeft om te vreezen, dat die
snelle aanwas ten laatste de beperkte ruimte zijner woontente
vullen en hemzelven daarbuiten zal dringen. Om die onaan
gename positie zoolang mogelijk af te, weren, zal hij reeds zeer
spoedig genoodzaakt wezen, de boekerij in de meest beknopte
ruimte samen te pakken en opeen te stapelen, op eene wijze,
die met de waardigheid eener bibliotheek van «Die Haghe”
gansch niet vereenigbaar is. Men zal zeggendat is alweer de
oude noodkreet van gisteren en eergisteren, en ’t is waar;
wij hebben reeds bij onze vroegere verslagen herhaaldelijk op
de behoefte van een beter locaal voor onze bibliotheek gewezen.
Maar die noodkreet wordt dringender, en neemt toe in kracht,
naarmate de aanwas onzer boekerij sneller vooruitgaat. Die
noodkreet zou ten laatste een wanhoopskreet worden. Hopen
wij, dat het zoover niet komen zal! De bibliothecaris, die zijne
functie slechts als voorloopige schikking heeft aangenomen, en
van den aanvang af zijne beperkte localiteit als bezwaar daar
tegen heeft opgegeven, is terstond bereid die functie over te
dragen aan eenen opvolger, die meer plaatsruimte ter beschikking
heeft. Daartoe zal men ten slotte toch moeten overgaan.