3
vooruit!
Die Haghe, wilt ge
Nooit zwijgend, allerwege uw
Of acht gij 't zelv’ geene eer,
En roemt ge u niet, van ’tbloed dier vaadren af te stammen?
Vooruit! Geen scheiding meer!
Wat muren, breed en hoog, het grijs verleen omwallen.
Zij storten straks tot puin;
Zij storten voor uw woord, als Jericho voor ’t schallen
Van Israels bazuin.
uw last in heel zijn glorie kennen?
Gij zult, als Buzi’s zoon,
Des levens zegekar langs ’t doodenveld zien rennen
Op uw verwinningstoon.
Zie voor u: ’twijd gebied, beheerscht door d’ouden Roover,
Zijn maatloos doodenveld
Is u getoond: welaan! Uw wekstem klinke er over:
De wêergeboorte ontsnelt
Uw dankbare ademtocht, door dankbre voorgeslachten
Als levensbó begroet.
Hun dor gebeente ontwaakt, hun breede legermachten
Herrijzen voor uw voet.
Een zegestoet, u waard; geen slaven, maar bevrijden,
Wier juublende ochtendzang,
schreden zal verblijden,
Wier dag geen ondergang.
Wier oog, opnieuw verlicht, geen grafzuil meer ziet dreigen.
Wat ge opwekt, blijft bestaan
Voorwaar, de onsterflijkheid is der verrijs’nis eigen.
De dood, van macht ontdaan,
Beroofd van staf en kroon, de dood alleen zal sterven.
Verdrijf hem uit zijn woon;
Hereenig voor altoos den voorzaat met zijne erven,
Den vader met den zoon.