12
CORNELIS COBNELISZ. JOL, ENZ.
beperkten kring, waarin ik werkzaam ben, eenig nut
te stichten, zekere ijdelheid nieenen te ziendoch hij
vergete niet, dat het eene bij uitstek nationale zaak
geldt, die tot dusverre of zeer uitvoerig, of zeer on
volledig behandeld is,” enz. Van dit belangrijke werk,
dat opgedragen is aan Z. K. H. Prins Hendrik der
Nederlanden als Luitenant-Admiraal en Opperbevel
hebber der vloot, verscheen in 1876 het 4e deel bij
J. C. de Buisonjé te Nieuwe Diep, bij wien de twee
vorige deelen ook waren verschenen.
In 1890 werd een 2e druk, nu in twee stukken uit
gegeven en zooals de ongenoemde schrijver in het
Haagsch Dagblad (hierboven vermeld) zegt „is vooral
het tweede stuk eene belangrijke verbetering en, voor
het tijdvak van 1795 tot op den tegenwoordigen tijd,
een groote uitbreiding van de eerste uitgave te noemen.”
Nog vóór de verschijning van het eerste deel,
had hij in 1861 eene vertaling uitgegeven van het
Leven van den Engelschen admiraal Thomas Cochrane,
in 2 deelen. Maar ook een aantal stukken in dagbladen,
tijdschriften en het jaarboekje van het Kon. Inst. der
Marine kan van zijne voortdurende werkzaamheid ge
tuigen, en nog op het laatst van zijn leven verschenen
in het tijdschrift Nederland de twee eerste stukken
der geschiedkundige aanteekeningen, nagelaten door
den vice-admiraal Jhr. A. C. Twent, van welke de kopy
geheel gereed ligt.
Zijne groote verdiensten zijn dan ook met eerbewijzen
beloond, want reeds spoedig na de verschijning van
het le deel der „Nederlandsche Zeemacht” werd hij
benoemd tot Ridder in de Luxemburgsche Orde der
Eikenkroon, terwijl hem ook het lidmaatschap van de
Maatsch. der Nederl. Letterkunde te Leiden, en van