35 JOURNAAL VAN HET HUWELIJK, ENZ. 9 In de ’sG-rav. Ct. van 29 Octbr. leest men onder clagteekening van 28 October: „De veertig jonge Dogteren. alle in bet wit gekleed met groene linten om het lijf, bewoonderessen van de Paerel en de Oostnoorde en Noordoostlijke Buurten, welke bij het voltrekken van het hooge huwelijk de eer hebben gehad II. D. H. den Heer Erfprins en Mevr, de Erfprinces myrte, palm en bloemen te bestrooijen, hebben elk tot eene gedachtenis van hoogstdezelven present gekregen een modernen gouden ring, met den gevlogten naam van Mevrouw de Erfprinces. (Red) Woensdag 13 October was er klein diner aan liet Hof. Donderdag 14 October werd des morgens vroeg de oranjevlag op den Haagschen toren ontrold, en ten 12 ure van de Noorderwal 21 stukken canon losgebrand. Ten een uur schaarde zich de Schutterij, van het houten voorportaal aan de groote kerkdeur over de Vischmarkt opgeslagen, in twee rijen langs de Groenmarkt, Hoog straat, Plaats, Kneuterdijk etc. zooverre dezelve strekken koude, en ten 2 ure begon de statie af te trekken, wordende geopend door een sterk detachement Guardes Dragonders te paard; hierop volgden Fouriers, stal meesters en de koetsen van Z. D. H., even als in de Hofcourant gemeld is, uitgenomen dat er nog een koets was, waarin de Prinsen van Nassau Weilburg, Uzingen en Hessen Cassel zaten. Naast de koetsen der vorstelijke personen gingen bij elke koets 8 Halbardiers in hunne aloude kleeding en sterke detachementen Guardes du corps in hunne scharlaken monteringen voor en achter te paard. Na de Hofkoetsen volgden die van H. H. M. en de Raad van Staaten met hunne trompetters en boden vooruit en de stoet werd gesloten door een sterk detachement Guardes te paard. Bij het intreden der koets werd de prinses bestrooid door 22 jonge burger dochters allen in ’t wit gekleed, ’t welk herhaald werd bij hare terugkomst. De weg werd genomen door de Grenadierspoort langs het Plein, lange Houtstraat,

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1895 | | pagina 146