65
AANTEEKENINGEN BETREFFENDE MAATREGELEN, ENZ.
aan den pachter
nog wat voor zijne aannemingssom
en dat hij den dag, waarop hij niet
5
want het was niet gemakkelijk om verplichtingen voor
te schrijven, waarvan de grenzen niet konden worden
aangewezen, omdat zij afhankelijk waren van het doen
en laten der ingezetenen en van de meer of minder
gunstige weêrsgesteldheid. De berekening der inschrij
vingssom zal voor de gegadigden ook wel een sprong
in het duister zijn geweest en bij aanneming, zal de
pachter immer op gespannen voet gestaan hebben met
hen. die op zijne uitvoering moesten toezien.
Na de vele vage bepalingen in de meeste artikelen,
die immer ten nadeele van den pachter uitgelegd konden
worden, zal art. 38 wel het minst opwekkend voor
hem zijn geweest, want daarin staat:
„Ende of eenige saecken quamen voor te vallen
„daarvan alhier geene mentie en wert gemaekt, ofte
„dat eenige duijsterheijt daerin mochte werden bevonden
sal het selve bij haer E.Ahtb: werden geinterpreteert,
„sonder eenigh tegenzeggen ofte pretentie”
Volgens art. 7 moest hij ook de puin van bouw
werken, die heimelijk op straten of wegen geworpen
was. wegruimen, doch hij kon eene vastgestelde ver
goeding van den uitvoerder van zulk een werk vorderen,
mits hij zekerheid had, dat de puin van diens werk
afkomstig was en wilde deze niet betalen, dan mocht
de pachter de puin op zijne stoep of vóór zijne deur
werpen, tot soolange hem de betalingen wert gedaen.
Ook voor het wegvoeren van de puin, die bij de
Haegstraetmaekers werd gemaekt, ontving de pachter
eene vergoeding van drie stuijvers voor ijder welgeladen
wagen.
Om verder te laten uitkomen, dat
overigens alles en
werd opgedragen,