81 FRANKRIJKS KERK. jj schenen wij alle 14, die nog in de provincie Holland zijn, voor heeren gecommitteerden in deze zaak. Namens de Staten van Holland kondigde ons de voorzitter, de heer Ackersloot, aan, dat wij binnen drie maanden te vertrekken hadden. Den inhoud zijner aanspraak voeg ik hierbij, wel niet van woord tot woord, maar voor zoover ik het onthouden heb. „Alsoo het Haer Ed. Grootmogende Heeren Staeten nu lang verdrooten heeft te sien de tweedragt, die er is onder de Roomsch Catholyke gemeente, (veroorzaakt door de scheuring der Jansenisten), hebben sy besloten en word olieden aen- geseght, dat ge binnen drye maenden, van desen tydt te beginnen, suit hebben te vertrecken uyt de Provintie van Holland en Westfriesland, op pene van buyten dien tydt gevonden wordende, gestraft te sullen worden als perturbateurs. Nogtans met byvoeginge, dat indien binnen dien tydt van herstelt, ge suit Overheyt, om by requeste Ulieden voorder verblyf, en naer behooren en eysch van sal aght genomen worden op van drye maenden de ruste wiert mogen recours nemen tot de Hooge van Haer te versoecken sal alsdan gestelt worden saeken, daer en tusschen uw gedragh. En by soo verre de rust in den tydt van drye maenden niet en wierd herstelt, sullen alle de kercken geslooten worden, en altyt geslooten blyven.”” Waarom begrepen de Staten het audi et alteram partem niet? ze hadden door ook de Jezuïeten te hooren, zonneklaar ingezien, hoe het recht aan die zijde was. En hoe konden de Jezuïeten de rust herstellen, ten koste van de ge hoorzaamheid, aan den Paus verschuldigd, het zichtbaar opperhoofd der kerk, en het middenpunt van haar heerlijke eenheid De rust kwam niet; het Roomsche „non possumus’’ 6

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1895 | | pagina 193