85
FRANKRIJKS KERK.
in andere steden van Holland de paters Jezuïeten weder
openlijk in bediening waren. De Staten van Holland
over die „ongehoorde stoutheid” van de Jezuïeten uiter
mate verbolgen, gaven terstond aan den Fiskaal-generaal
in last om ijverig nasporingen te doen of ergens iemand
van die paters openlijk kerkelijken dienst deed; maar
hij vond niemand, daar de paters, door de plaatselijke
Magistraten zelve gewaarschuwd waren om zich bij
tijds schuil te houden. De Vicaris-apostoliek Joannes
van Bijlevelt, vroeger pastoor in de Oude Molstraat,
zegt daarvan: „De magistraeten hebben aenstonts de
paters gewaerschouwt, dat se wat stil souden sitten
tot dat de fiscaal syn visitatie soude gedaen hebben en
datse niet behoefden te vertrecken en soo er iemand
naer quam vraegen, seggen dat se er niet sijn, en als
de boode tot antwoort kreeg de pastoor er niet was,
seyde hij dat het wel was en geen verdere commissie
hadde.” (Bijdragen voor de Geschiedenis van het Bisdom
van Haarlem}. De pogingen om de oude Jezuïeten-kerk
wederom te openen mislukten dus. Het getal bezoekers
van de Fransche kapel nam daarentegen meer en meer
toe, zoodat pater de Bije in 1751 kon getuigen, dat
hij in geheel zijn leven nimmer een zoo grooten toe
loop en godsvrucht had waargenomen, als in dat jaar,
en dat het getal van hen, die tot het sacrament van
boetvaardigheid naderden, aan het ongeloofelijke grensde.
De kapel werd, voor zoover doenlijk verruimd, maar
het Fransche hof scheen niet genegen in de behoefte
aan een bekwaam kerklokaal voor eigen rekening te
voorzien. De paters Jezuïeten beraamden daarom het
plan, om het kerkgebouw hunner statie, dat gesloten
bleef, te doen uitbreken en de daarvan komende mate
rialen en kerkornamenten te gebruiken tot het ophouwen