120 DE KIJKSGIETERIJ, ENZ. grand marteau, afin de leur óter toute crudité; on refond aussi le laiton ou arco avant que de 1’employer pour faire 1’alliage.” Het brons bevatte meestal 1112% tin; het zink dat wel eens in ’t gescliutbrons is gevonden, wees niet op messing, maar kwam wel eens voor in ’t ongeraffi neerd kopermen versmolt bij 't gieten gewoonlijk oud geschut, hetwelk men eene verfrissching gaf door toevoeging van 4 a 6% gaar koper en 111/4% Engelsch bloktin; bij gebrek aan oude vuurmonden moest men soms van den regel afwijken en bij gebruik van ongeraffineerd koper zijn de resultaten niet altijd gunstig geweest. Bij resolutie van 28 April 1769 werd door Gec. Raden besloten dat „Ingeval geen oud geschutmetaal, maar alleenlijk nieuw koper en tin mogt voorhanden zijn, de proportie van vermenging alzoo omtrent zal worden gereguleerd: op 100 pond Hongaarsch of Zweedsch koper, 8 pond Engelsch bloktin: of naar vereisch een pond, meer of min procento nieuw koper naar de bekwaamheid van hetzelvedoch zal de ge- schutgieter, bevorens het laten van den gietoven, het koper in stukken of blokken gieten ter bekwame grootte en zwaarte naar den eisch, of tot meerdere securiteit van eenen bekwamen goot.” Tot 1746 werd het geschut over een kernstang ge goten. onderaan voorzien van een driearmig kransijzer om het verzetten van den kern in den vorm te beletten. Het gegoten geschut ontmanteld zijnde, werd de ziel dadelijk door een vertikale boor op het ware kaliber gebracht; de vuurmond werd vervolgens uitwendig, niet op den bank afgedraaid, maar geheel met de grove vijl bewerkt

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1895 | | pagina 234