137
DE RIJKSGIETEHIJ, ENZ.
Zijn vader had voor zijn zoon bijna gelijktijdig een
dergelijke aanvraag uit Rusland ontvangen.
Johannes gaf de voorkeur aan Holland, en zoo arri
veerde hij op 5 Maart 1770 te .Delft, waar hij eenigen
tijd verbleef, aangezien de geschutgieterij te ’s Gravenhage
nog niet door den toenmaligen gieter Jan Verbruggen
ontruimd was.
Maritz verkreeg van Gecommitteerde Raden zijne
aanstelling, na eenige onderhandelingen in zake het
tractement en de vergoeding der onkosten van zijne
overkomst uit Barcelona, en in Juni van hetzelfde ja ar
werd het beheer der gieterij door hem aanvaard.
Aanvankelijk hield hij zich bezig met het aanbrengen
van verbeteringen en veranderingen, want van alles
dat hij vond was zoo goed als niets bruikbaar: de
bestaande boorbank en de gietovens moesten tot onder
den grond worden afgebroken en door andere worden
vervangen en alle gereedschap benoodigd tot het vormen,
gieten en bewerken van het geschut moest worden
aangemaakt.
Eerst den 26 Febr. 1773 werd de eerste goot gedaan.
De eerste door hem geleverde stukken geschut werden
aan een zeer strenge beproeving onderworpen, wrelke
proef zij met een schitterend succes doorstonden.
Zijn roem was toen gevestigd, vooral daar het nu
duidelijk uitkwam hoeveel hij voor had op zijn voor
ganger. Hij verwierf dan ook de hooge gunst van den
Prins Erfstadhouder en van den Hertog van Brunswijk-
Lunenburg deze laatste stond zelfs als peet bij den doop
van zijn oudsten zoon. In 1781 werd onder zijn toezicht
voor rekening der generaliteit een afzonderlijk boorhuis
gemaakt bezijden de Maliebaan en daarin een tweede
boorbank voor geschut opgericht (nu het z. g. boorhuis).