143 DE KIJKSGIETERIJ, ENZ. liet verzoek van den 29sten te vangen met 1858, tegemoetkoming toe den lust om op die loopbaan voort te gaan en deed hem het vaste voornemen opvatten, eene andere in te slaan, beter geschikt ter bereiking van zijn doel. Alleen dan, indien het Ministerie van Oorlog, genoegzaam doordrongen van het belang om zich voor de toekomst van een bekwaam geschutgieter te verzekeren, konde besluiten, door eenige geldelijke opoffering hem in zijne bezwaren te gemoet te komen, konde dat voornemen tot wankelen gebragt worden. Om die reden wendde hij zich op den loden Sep tember 1856 tot het Ministerie van Oorlog met een adres, houdende, na ontwikkeling zijner bezwaren, het verzoek om van 's Rijks wege met de betrekking van aspirant-geschutgieter en eene daaraan verbondene, jaarlijksche bezoldiging begunstigd te mogen worden. Het Ministerie van Oorlog was van oordeel, dat aan het eerste gedeelte van dat verzoek geen gevolg konde gegeven worden, vermits des suppliants oom als ge schutgieter zelf geen door het Rijk bezoldigd ambtenaar was en er uit dien hoofde ook geene questie kon zijn om eene betrekking van aspirant-geschutgieter te creëren op eene vaste jaarlijksche bezoldiging van ’s Rijks wege; doch desniettemin bewilligde het ten slotte in werkelijkheid het tweede gedeelte van door den suppliant, bij aanschrijving Augustus 1857, NX 34 B, aan te zijner verdere opleiding eene te zeggen, die zich voor dat jaar tot niet meer dan f 500 zoude, bepalen. De suppliant, in overweging nemende: vooreerst, dat de door den Minister gebezigde woor den voor dat jaar duidelijk genoeg de bedoeling te kennen gaven om de verleende tegemoetkoming later,

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1895 | | pagina 257