145 DE KIJKSGIETEllIJ, ENZ. de overeenkomst hem, evenwel alleen bij medewerking van het Ministerie van Oorlog, daartoe het regt konde toekennendoch dit werd hem belet door mijn on wankelbaar verzet, waarvoor hij wijken moest. Het Ministerie van Oorlog, ofschoon voorgevende, niet ongenegen te zijn om met mij, vóór den afloop van het bestaande, op verlangen van het Departement van Marine tegen den laatsten October 1871 opgezegde kontrakt, eene nieuwe verbintenis aan te gaan, dwong mij desniettemin al terstond tot den aftogt door het stellen van geheel onaannemelijke voorwaarden. Intusschen had het Ministerie van Oorlog te gelijker tijd, bij aanschrijving van den 7n Januari 1870, N('. 52 A, onder toekenning der gewone toelage over de tweede helft van 1869, aan mijnen neef (toen behuwd zoon) G. M. Maritz doen aanzeggen, dat er voor het Ministerie nu geene termen meer bestonden om hem die toelage langer toe te kennen. Zoo werd ons beiden ons bestaan ontnomen, zonder eenige vergoeding, daar wij geene aanspraak op pen sioen konden doen gelden; en mijn behuwdzoon, die zijn leven geheel aan het vak der geschutgieterij had gewijd, mogt nu op bijna veertigjarigen leeftijd eene voor hem nieuwe loopbaan gaan zoeken om niet alleen voor zich zelven, maar tevens ook voor zijne vrouw en vier kinderen, het brood te winnen. Doch dit was nog niet genoeg. Bij de afrekening over de door mij verrigte werk zaamheden werd mij door het Ministerie van Oorlog eene som van 1137.50 onthouden, die mij volgens kontrakt verschuldigd was. Tot dat einde wendde het, zoo het mij voorkomt, eene onmiskenbare verdraaijing der bewoordingen van het kontrakt aan, door daar, 10

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1895 | | pagina 259