157
HET GRAFMONUMENT, ESZ.
Vier zoons van zijn regeerenden oudsten broeder zijn
aanvankelijk, of geheel hun leven generaals in het
Nederlandsche leger geweest. Hunne zuster Maria Louisa
was reeds vroeg bestemd tot gade van den jeugdigen
Frieschen stadhouder, en is hier langer dan eene halve
eeuw bemind geweest als de vroomste der Prinsessen
van Oranje. De gemalin van Philipsthal was eene gravin
van Solms, wier tweede naam aan de Vorstelijke Amalia
herinnerde, en voor hunne zonen boden de toenmalige
legers der Republiek schoone uitzichten aan.
Zoo had hij meer dan twintig jaar in ruste gesleten,
toen hij in den voorzomer van 1721 zich naar Aken
begaf. Niettemin was hij voor zijn leeftijd gezond, en
dit wordt omstandig uitgedrukt, toen hij buiten de
verwachting van een der zijnen door eene beroerte werd
getroffen, die een einde maakte aan zijn leven. Zoo
snel was hem de dood overvallen, dat men niet wist,
hoe hij zelf beschikt had over de plaats, waar hij zijn
graf mocht gekozen hebben. Zijn uiterste wil was in
Den Haag, en destijds moet het niet doenlijk geweest
zijn, om dit dokument te raadplegen over hetgeen on
middellijk moest gedaan worden. In afwachting van
het bekend worden zijner wenschen, of zijn lijk naar
Philipsthal of naar Den Haag moest overgebracht
worden, werd het voorloopig bijgezet te Maastricht,
eene stad, die onder de bevelen der Staten-Generaal
stond. Dat zijn geslachtsnaam daar voorkomt op de
lijst der gouverneurs van deze vesting, moet wel de
reden geweest zijn van de verkeerde voorstelling, dat hij
bevelhebber was geweest, waar hij voorloopig begraven
werd, en bij gevolg, dat hij ook hier den Staat diende.
Hoewel elk bezoeker der Haagsche Sint-Jakobskerk,
en elk lezer van De Riemer zijn gedenkteeken kent,