188
OUD-HOLLANDSCHE KUNST.
nog eenigzins in de raadhuis-torens van Delft en van
Sluis. Met de XVde eeuw echter, is overal de stede-toren
reeds een sierbouw geworden, een bekroningsstuk,
zooals die te Brussel en te Middelburgnog eene eeuw
later, en wij zien te Bolsward, te Franeker. te ’s Gra-
venhage, te Kampen, te Leiden, te Veere, enz. de raad
huizen, ’t zij nog enkel voorzien met uitgebouwde trap-
torens van spelende vormen, en met uit- of terug
springende transen, of met een toren-vormige, op de
bekapping geplaatste dakruiter, en de wacht-toren van
weleer, hij is nu hoogstens nog een pièce de milieu,
een silhouet-geverweder eene eeuw later, en vinden
wij nog slechts een open koepeltje, zooals op de raad
huizen te Amsterdam, Sneek, Leeuwarden, ’s Hertogen-
bosch, Maastricht, enz. tot eindelijk ook dat koepeltje nog
verdwijnt, en niets dan eenige schoorsteenen, zelfs geen
ooievaarsnest meer op het raadhuis-dak is overgebleven,
schoorsteenen, die echter kwalijk passen bij de Grieksche
tempel-frontons van raadhuizen als die te Groningen
Botterdam, Utrecht, enz.
Een onzer Hollandsche raadhuizen, dat in hooge
mate getuigt van den kunstzin der burgerij, door wie
het werd gesticht en nog steeds een sieraad en een
monument tevens is voor de stad van het heden, is
het raadhuis te ’s Gravenhage, dat als dorp, laat het
zijn als vlek, daarmede blijk gaf van eene breedheid
van zijn en van eene breedheid van doen, als van het
bestuur van het meerendeel onzer tegenwoordige steden,
met hun angstig utiliteits-begrip en hun weerzin van
kunst, niet kan gezegd worden.
„N’en déplaise au s adeptes fervents du réalisme, l’art
„est chose utile, aussi utile que la politique, et non
„moins qu’elle sérieuse et nécessaire.” Van dat woord