206 OUD-HOLLANDSCHE KUNST. bouwmeester van 1564, overzien, waardeeren en genieten en van uit die straat is ook de photographie genomen, in lichtdruk hier nevensgaande. Wat ons van het oude raadhuis rest, het is slechts het hoofd- of voor-gebouw, breed 12.50 M., diep 7.50 M., met den 1.80 M. bezijden uitgebouwden, achtkanten traptoren van 3.70 M. buitendiameter, meer niet, maar juistdie kleine bouwreste en inzonderheid haar voorgevel, want de zijgevel is meer ondergeschikt behandeld, is na de Hofzaal, het waarde-volste stukje profaan-architectuur dat de stad ’s Gravenhage heden ten dage nog bezit. „Men gaat aan den Voorgevel, ter wederzijde van „de Puie, met steene Trappen naar de Zaal, daar de „Vierschaar ter recgterhand geplaatst is”. Aldus zegt de schrijver van den Tegenwoordigen Staat, deel XVI op bladz. 61, maar die Puie, in 1859 nog aanwezig, toen C. Springer zijn prachtig raadhuis-stuk schilderde, zij bestaat thans niet meer. Onbeschermd mag nu de stadsbode staande op de bovenste der drie treden boven het bordes zijne afkondigingen doen, zijn papieren zien nat regenen en zich ergeren aan de gedraaide domme steenen knoppen, welke de plaats der pui-colonnetten hebben vervangen en alwaar nu grimmige leeuwen met zwaar gelokte koppen behoorden te zitten, in hun klaauwen het schild met den Haagschen ooievaar vast houdende; ook de zij-krullen en de lagere, plattere knoppen van dien hardsteenen voet- en sluit-muur der dubbele trap en puie, zij toonen duidelijk, dat zij geen kinderen der XVIde eeuw, maar kinderen uit het Rococo tijdperk zijn. De hoofdingang, het buiten den gevel-as gelegen lage half rond gesloten deurtje, breed in den dag 1.60 en hoog onder zijn sluitboog 2.85 M., toont in zijn gecanneleerde Ionische pilasters en in zijn ge-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1895 | | pagina 320