222
DE HAAGSCHE SCHILDERIJENMUSEA.
juist nog
één jaar
zijn overgebleven. Ruim een handbreedte moet er links
op zijn minst zijn afgesneden. Wat er over is, stelt ons
in staat, te constateeren. dat Rembrandt dit doek
na de Staalmeesters schilderde, waarvan de
echte handteekening met het jaartal 1662 eerst onlangs
voor den dag is gekomen. Ook het groote tafereel voor
het Amsterdamsche stadhuis: de zamenzwering van
Claudius Civilis, waarvan de hoofdgroep thans in het
Nationaal museum te Stockholm bewaard wordt, was
in dat jaar 1662 ontstaan. Het schijnt wel, alsof door
die omvangrijke doeken, de werkkracht van den schilder
voor een oogenblik uitgeput was, ten minste uit het
jaar 1663 was tot dusver geen enkel werk van hem
bekend, totdat onze Homerus deze leemte kwam vullen
en het ons mogelijk maakt, ook nog een bekend zelf
portret, waarop de schilder zich voor den ezel staande,
doch met een grijnslach naar den beschouwer gewend,
heeft afgebeeld, bij benadering in denzelfden tijd
te plaatsen. Dit stuk in de verzameling van den heer
von Carstanjen te Berlijn vertoont in het gelaat geheel
dezelfde breede en toch doorwerkte behandeling en in
het costuum dezelfde kleuren. Ook heeft de schilder
denzelfden geelzijden doek om den hals geslagen en
op het doek dat op zijn ezel staat, schijnt hij een
standbeeld of herme van antieken oorsprong te hebben
geschilderd.
Twintig jaren voordat deze werken ontstonden, had
Rembrandt een ander portret van zich zelf geschilderd,
dat zich sinds 1823 in het bezit van ons vorstenhuis
bevindt en sedert eenige jaren de salons van H. K. H.
de Groothertogin van Saksen te Weimar versiert. Bij
gelegenheid, dat het door onzen kundigen landgenoot
den heer W. A. Hopman, te Amsterdam verdoekt was,