16
’s-Gravenhaagsche llercurius van den 10en February a0 1783,
voerende het Haagsche wapen, en n° 1. Ik acht het te zijneen
.op zich zelf staand pamflet uit den Patriottentijd, waarin o. a.
II. M. van Goens geducht wordt doorgehaald.
Met het opnoemen van bronnen kan ik nu geloof ik volstaan.
Het spreekt van zelf, dat Rijks-arehief en gemeente-archief, en
voornamelijk ook familie-archieven stof te over zullen leveren.
Laat ik nu nog enkele onderwerpen noemen die kunnen uit
lokken tot onderzoek en nasporingen.
Beginnen we maar eens met de Gods- en gasthuizen; de in
stellingen van liefdadigheid: diaconie en armenzaken: fundatiën
en dotatiën van vicariende kloosters, kapellen en andere geeste
lijke instellingen;- wat al dagen en jaren kunnen we daaraan
besteden, met het napluizen en snuffelen, het ontcijferen en
ontraadselen.
Willen we meer wereldschc zaken, dan kunnen we bijvoorbeeld
ter hand nemen de rederij kers wereld, dat is te zeggen de
Rhetorykers met hunne spelen en landjuweelenhet tooneel,
voornamelijk ook wat betreft de Engelsche comedianten, en de
fransche troupende operade muziekbewegingen, o. a. «Ie
college et l’ordre de St. Cécile», dat zelfs door den Magistraat
kosteloos in gebruik werd gegeven een kamer boven het stads
gebouw aan de Prinsegracht, en waarvan de wetten, en een
drinkbokaal op het Gemeente-MuseUm worden bewaard: verder
de sociëteiten, koffiehuizen en herbergen, dikwerf verzamelplaatsen
van samenzweerders en brandpunten van oproerige bewegingen,
waaraan zich als van zelf aansluiten de vele genootschappen,
zoo wetenschappelijke als politieke, die,deeerste voornamelijk,—
zooveel hebben bijgedragen om het knutselen in de poezie aan te
moedigen, en waarvan de laatste tot poëtische ontboezemingen
hebben aanleiding gegeven, waarbij én de poëzie, én de politiek
zich dikwerf van hare slechtste zijde doen kennen.
Een zeer uitgebreid arbeidsveld wordt ook gevonden wanneer
men zich begeeft in de Haagsche kunst en kunstnijverheids-
zakén van vroegere eeuwen.
Zeer zeker is er op dat gebied veel gedaan, maar er blijft nog
veel te doen over. Zonderen wij de schilderkunst en de beide
colleges, het St. Lucasgilde en de Conferie Picture, uit: meenen
we dat genoeg gezegd is over de Keramische kunst in den Haag,
en de fabricage van het goudleer, over welken laatsten tak van
kunstnijverheid in de bekende «mededeelingen» is geschreven,