13 hunne opinie ook over den s' t men mij, over de bouwstijlen; of zij den Gothischen, den Oud-Hollandschen. of wel aan dienen te vragen, hoe de candidaten denken de voorkeur geven aan eenigen anderen stijl. Het spreekt vanzelf dat ik volstrekt niet betwist het recht der des kundige Kamerleden om hunne opinie ook over den stijl in deze Kamer uit te spreken. Maar ik kom er tegen op dat men mij, die volstrekt geen deskundige ben, zal dwingen te oordeelen over een quaestie van stijl, van smaak dus aan iets geheel subjectief. Ja, zal men wellicht zeggen, maar hier is dit juist het fraaie van het amendement, dat men zich niet over den stijl behoeft uit te laten. Mijnheer de Voorzitter, in dat opzicht lijkt het precies op zekere motie over het kiesrecht jaren geleden hier met algemeene stemmen aangenomen, waarbij verklaard werd dat het kiesrecht moest woiden veranderd; in welken geest of op welke vójze liet men wijselijk in het midden. Zoo is ook thans datgene wat wordt voorgesteld iets geheel negatiefs; het mag alles zijn, alleen niet wat voorgesteld wordt door de Reeeering. Maar stel nu dat deze memoriepctsï wordt aangenomen, dan zal de Mi nister ten slotte toch, wanneer hij wil gaan bouwen, om geld moeten komen bij de Kamer. Hij zal dan opnieuw een voorstel doen; wij zullen den ontworpen gevel moeten bekijken, en zullen hier dau weer eene dis cussie krijgen over den stijl van het gebouw. Is hét een Gothische gevel die wordt voorgesteld, dan zal misschien de Kamer zeggen: neen, niet Gothisch. Volgt een nieuw voorstel met een Oud-Hollandschen gevel. Neen, zal de Kamer alweer zeggen: ook geen Oud-Hollandschen stijl. En zoo zullen wij ten eeuwigen dage kunnen blijven doorstemmen over hetgeen wij niet willen hebben, maar ons uitlaten over hetgeen wij dan wel wenschen, dat zullen wij niet, omdat wij dat niet kunnen. Zullen wij het beginsel dat aan dit amendement ten grondslag ligt in het vervolg ook toepassen bij alle andere gevels van Rijksgebouwen Of wordt deze handelwijze nu. alleen gevolgd omdat dit gebouw toeval lig in den Haag staat en wij het dus onder onze oogen hebben? Maar dat kan toch geen motief voor de Staten-Generaal zijn om zich met dezen nieuwen tak van dienst te gaan belasten. Wij herinneren ons allen hoe eenige jaren geleden in de stad Utrecht het oprichten van een nieuw Universiteitsgebouw naar de bouwplannen van de gevers werd belet, doordat het Ministerie van Binnenlandsche Zaken er toevallig mede gemoeid was; daarvan werd gebruik gemaakt, om telkens hinderpalen in den weg te leggen, ten einde de gevers te dwingen zich in de keuze van een stijl te richten naar de inzichten van dat Departement. Eerst na veel gehaspel is het Universiteitsgebouw er toch gekomen. Moeten wij ons nu op dezelfde wijze bemoeien met eene zaak, die in den regel niet licht op onzen weg. alleen omdat wij geheel toevallig dezen eenen gevel onder de oogen krijgen? Men zal zeggen: deze zaak is toch nog al onschuldig en in het wezen van de zaak hebben de vijf voorstellers toch gelijk, want niemand kan het toch in ernst opnemen voor den stijl van- het Departement van Koloniën. Dat doe ik ook niet. Maar ik herinner mij dat eenige jaren geleden in

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1896 | | pagina 101