14
I
II
Assen een zeker gebouw moest worden gemaakt. .Eerst werd begonnen
met de eene helft van het oude gebouw te veranderen en te vernieuwen
in een stijl geheel afwijkende van de andere helft. Ieder gewoon Assenaar
zeidë terstond: nu moet de andere helft ook volgen, want men kan toch
niet eenzelfde gebouw hebben met twee stijlen, die geheel tegen elkan
der strijden.
Eén man in den lande begreep dit echter niet; dat was de toenmalige
Minister van Kunsten en Wetenschappen. Die begreep er niets van vóór
dat de nieuwe helft van het gebouw er stond. Toen zeide ook dezehet
is toch zóó als iedereen het terstond heeft ingezien, de andere helft moet
noodzakelijk ook vervangen worden door een nieuw gebouw! En of wij
nu al zooveel mogelijk amok maakten, het hielp niet; de andere helft
moest er komen, wilde men geen al te dwaas figuur maken.
Hetzelfde zullen wij hier zien gebeuren. Er zal een klein, onschuldig
geveltje komen, misschien in Griekschen of wel in anderen stijl. Is dat
geveltje er eenmaal, dan zal men hooren: ja. maar naast zulk een gevel
kan het Ministerie van Koloniën niet blijven; en is dit vernieuwd, dan
kan ook de Hooge Raad niet onveranderd blijven; al die afschuwelijke
gebouwen moeten weg.
Dat wordt thans echter nog niet aan de Kamer gezegdwij beginnen
nu slechts met dat kleine geveltje! Maar, mijns inziens, is het juist nu
de tijd om te zeggen: principiis obstcv! Laten wij daarmede niet beginnen,
doch die zaak wat den stijl aangaat overlaten aan de heeren die met de
uitvoering zijn belast.
Bij de behandeling van de begrooting van Binnenlandsche Zaken heeft
de toenmalige president van de Commissie van Rapporteurs, de heer Mees,
op zoodanige wijze tot den Minister van Binnenlandsche Zaken gesproken,
dat deze meende te moeten verzekeren, dat hij niet onder zekeren rnagi-
schen invloed verkeerde. Ik kan mij begrijpen, dat een ambtenaar van
Binnenlandsche Zaken over de rede van dien geachten afgevaardigde uit
Rotterdam ontsticht is geweest, maar mij dunkt het moet voor hem eene
heerlijke wraakneming, eene bijzondere satisfactie zijn, wanneer hij, bij
aanneming van dit amendement, bemerkt, dat niet alleen de Minister van
Binnenlandsche Zaken, maar de gansche Kamer onder dien magischen in
vloed geraakt is; dat zij allen zachtjes aan. zonder het te bemerken, in
de kaart spelen van hetgeen die ambtenaar in eene brochure ons heeft
medegedeeld.
Wij hebben hier een amendement, dat volkomen kleurloos is. daar het
onderteekend is door de verschillende partijen dezer Kamer. Het wordt
voorgesteld door één radicaal, die schijnt te representeeren de radicalen
uit alle groepen, den heer Cremer; door twee verstokte liberaal-conserva-
t leven, de heeren de Beaufort en Guyot; door één anti-revolutionnair en een
Roomsch-Katholiek. de heeren T. Mackay en Bahlmann. Het is jammer,
dat ook de heer Mees het amendement niet mede heeft onderteekend; dan
zou, bij aanneming, de satisfactie van dien door mij genoemden ambtenaar
nog grooter zijn geweest.
Wanneer men eene toespeling maken wil op het bekende lied dieLoreley,
waarbij men dan op de plaats van die schoone dame den ambtenaar van