in daarvoor een zuinigheid. Hoewel gebouw zal hebben, zoo zooals nu soms het geval is ik heb den platten grond van het gebouw nu voor mij liggen met 5 tot 9 personen in een vertrek zitten. Ik was dan ook zoo overtuigd van de noodzakelijkheid van de uit breiding van het gebouw, dat, toen ik aan het hoofd van het Departement optrad, ik geen oogenblik geaarzeld heb het voorstel van mijn geachten ambtsvoorganger over te nemen en met den meesten nadruk bij mijn ambtgenoot van Waterstaat heb aangedrongen, dat eindelijk gevolg zou worden gegeven aan dezen noodzakelijken eisch. Gelukkig heeft mijn ambtgenoot zich laten vinden om post op de begrooting te brengen. En wat hoor ik nu op eens: „Het gebouw van uw Departement is zóó leelijk. dat gij geene uitbreiding krijgt.” Omdat het gebouw zoo leelijk is, moet ik mij dus behelpen met een te klein aantal kamers, waar ik het op den duur niet mede doen kan. Dit gaat toch niet aan, Mijnheer de Voorzitter! Ieder Minister kan niet zulk een mooi gebouw voor zijn Departement hebben als dat van Justitie is. Ik breng hier in herinnering, dat, terwijl het Departement van Justitie door sommigen gezegd wordt praclitiy te zijn, maar dat het jammer is dat het zooveel geld heeft gekost, een Minis ter van Justitie vele leden zullen zich zijner nog herinneren de heer Modderman, op den 9den December 1880 in deze Kamer heeft gezegd „In zooverre kan die kostbare bouw indirect voor ons allen een groot nut hebben als afschrikwekkend voorbeeld.'' Nu zegt men: het gebouw van Koloniën is zóó afschuwelijk, dat in denzelfden stijl daaraan niet mag worden bijgebouwd. Maar zou nu dat ..leelijke” gebouw mooier worden, wanneer er een coquet gothisch ver- lengingsgebouwtje werd aangezet? Wanneer men eenmaal in een zekeren, zij het ook leelijken stijl gebouwd heeft, moet men wel in denzelfden leelijken stijl voortgaan. Ik ben dan ook door het amendement volstrekt niet geholpen, want wanneer ik de gevraagde uitbreiding niet krijg, kan ik van de ambtenaren aan mijn Departement op den duur geen vlug en accuraat werk eischen en de zaken niet zóó laten marcheeren. als ik als hoofd van het Departe ment verplicht ben te doen. Ik moet dus der Kamer de aanneming van het amendement ontraden. De heer tan Alphen\ Ik ben genegen. Mijnheer de-Voorzitter, tegen het voorgestelde amendement te stemmen en dit wel uit een oogpunt van wij op dit oogenblik niet kunnen weten in welken stij1 het I zijn, dat ons wordt voorgesteld, omdat wij nog geen opstand zijn toch twee zaken zeker. Het plan is, volgens de vlakte- teekening, in dien geest ontworpen dat voor het geld 14 vertrekken kunnen worden gemaakt. Dat er een opstand en een gevel moeten zijn spreekt vanzelf, doch wij hebben de toezegging dat een en ander uit de f 38.000 zal kunnen worden betaald. Ik houd mij overtuigd dat. indien wij het amendement aannemen, een volgend jaar of bij suppletoire aan vraag een ander plan zal opduiken, waarvan de raming genoemde som

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1896 | | pagina 104