35
Immers ik had de eer er op te kunnen wijzen, dat het onze Koningin-
Kegentes behaagd had aan het bestuur te doen weten, dat Hare Majes
teit, te gelegener tijd, een blijk Harer belangstelling in de jeugdige
vereeniging hoopte te geven, en deze vorstelijke belofte is in het afge-
loopen jaar op schitterende wijze ingewisseld.
Ook Mevrouwe de Groot Hertogin van Saksen, geboren Prinses Sophie
•der Nederlanden behaagde het onze vereeniging als Donatrice te steunen
en deze Vorstin gaf later, zoowel door het toestaan van een excursietocht
op Hare buitenverblijven Zorgvliet en Buitenrust, als door de gouden
medaille, welke ter herinnering aan het gouden huwelijksfeest werd ge
slagen te vereeren. blijk van Hare hooge belangstelling.
Het zestal werkende leden, oprichters-bestuurders, was aangegroeid
tot 20; dat der buitengewone leden bedroeg 15, eereleden 6, correspon-
•deerende leden 3, terwijl de Heeren Mrs. J. 0. Vaillant en C. P. D.Pape
.als donateurs konden genoemd worden.
Die eerste begroeting van den Voorzitter gaf dus meer een exposé,
zooals aan het eerste bedrijf, van elk tooneelspel, dat uit 5 bedrijven
bestaat, indien het goed dramatisch is saamgesteld, eigen moet zijn, dan
■een geschiedenis.
Mocht ik in de 2e openingsvergadering het onderwerp onzer beschou
wingen, besprekingen en studie ’s-Gravenhage in den loop der tijden,
zijn kiem en oorsprong, ontwikkeling en aanwas, vormveranderingen en
bloeitijdperken, met een enkel woord schetsen, en in de derde en vierde
vergadering, u respectievelijk wijzen wat ieder uwer, om ons doel te
bereiken, doen kan en moet, en wat er nog te doen is, thans wensch
ik even een blik te slaan in het verleden, om zoowel relief te geven
aan onze verrichte werkzaamheden, als om u te herinneren, wat vóór
ons, ouderen, wier nagedachtenis wij eeren, gedaan hebben.
Als van zelf zullen we daarin een aansporing vinden en daaruit een
opwekking putten, om steeds voort te gaan, op den m. i. goed inge
slagen weg; immers.
„In ’t verleden, ligt het heden;
In het nu wat worden zal.”
Bij dien terugblik zij het mij dan vergund in de eerste plaats enkele
namen te noemen.
De enkele opsomming herinnert u hunne werken, en wij. die weten
wat zij gegeven hebben, ieder naar den aard hunner gaven en talenten,
moeten met eerbied vervuld zijn voor het gewrochte, en met erkente
lijke hulde hun namen hooren uitspreken.
Eerst Jacob van der Does, rechtsgeleerde^ die zich dien titel meer toe
geëigend schijnt te hebben uithoofde zijner neigingen en practische
-werkzaamheden, dan dat hij door een academischen graad daarop recht had.
Deze dichterlijke geschiedschrijver opent de rij der geschiedschrijvers
van den Haag.
Valt het niet te ontkennen, dat de poëtische vlucht, waarin hij de
feiten, op de wieken zijner breede phantasie, heenvoerde naar den Zang
berg, maar al te dikwerf afbreuk heeft gedaan aan de historie, toch
mogen we erkennen, dat veel plaatselijke toestanden in hem denjuisten