36 geschiedschrijver hebben gevonden, en dat hij, in 1668. het eerst het zaad in den akker heeft gestrooid, waarvan wij nu nog de vruchten plukken. Zeer zeker, hij had meer kunnen en meer moeten geven, maar de vorm, dien hij zich gekozen had, de gebonden stijl, bond hem op dub bele wijze; de geschiedschrijver ging onder in den poëet. Had hij geleefd en gedicht heel in ’t begin der 17e eeuw, dan voor zeker zouden wij hem minder hard vallen, wijl de stedelijke archieven zich toen in een zeer verwarden toestand hebben moeten bevonden, tenzij ze ten tijde van v. d. Does secreet werden gehouden, of dat zij na de ordening, welke zij tusschen 1601 en 1606 ondergingen, weder in wanorde waren gebracht. Het blijkt immers uit de Tresoriersrekening van den Haag van 1609, dat aan Jan Jansz. Cocq, burgemeester, Jacob Cornelisz. van Wouw en Henrick van Waert, ieder een present werd gedaan van een zilveren schaal ter waarde van 60 gulden wegens „tdeursien, visiteren, ende per tinentelijk tafel te maken van alle de stucken, papieren, munimenten. secrete privelegien. octroien ende anders 's-Gravenhage aengaende ende concernerende, en lange jaren in een oude casse, in de earner van bur gemeesters staende, gelegen hebbende,” Toen het ordenen en het inventariseeren had plaats gevonden, werd het archief, in den jare 1606 in een nieuwe daarvoor gemaakte kast geborgen. Zondert men de oude kronyken uit. waarin van Den Haag maar even gerept wordt, en staat men niet stil, bij de werken, welke aan dergelijke historische werken verwant zijn, dan teerden de Hagenaars die zin had den voor de geschiedenis van hun stad ongeveer een menschenleeftijd op van der Does. Eerst voor hun kinderen kwam eene nieuwe beschrijving; ditmaal in proza. Een Haagsch notaris Gijsbert de Cretser ging in 1711 een beetje verder, dan vóór hem, van der Does had gedaan. Hij deed het licht zien eene „Beschrijvinge van ’s-Gravenhage, be- helsende deszelfs eerste opkomste, stichtinge, en vermakelijke situatie, het Graven-hof aldaar gebouwt. met alle verdere publieke en particuliere gebouwen daarin zijnde en deszelfs voorname Grachten, Pleynen, Straa- ten, Wandelingen en Buytenwegen,” opgesierd met figuren, aangevuld met de oude costumen” en verrijkt met het gedicht van Constantyn Huygens, de Zeestraat. Dat was eene schrede op den goeden weg. en eene officieele goed keuring en aanmoediging van den Haagschen Magistraat bleef niet uit. Want voor de dedicatie van het werk werd den samensteller eene som van f 100.op 22 April 1712 ten geschenke gegeven. Een tweede druk verscheen nog in 1722, toen Jacob de Riemer zich reeds jaren onledig hield met de reusachtige beschrijving van’s Graven- hage, waarvan al spoedig, met het jaartal 1730 het eerste deel, bestaande uit 2 stukken, lijvige folianten vormende, verscheen. Dat werk, waarvan in 1739 het 2e deel werd uitgegeven, is boven onzen lof verheven. Het is waar, de schrijver van Gravenhage onder de re- geering der Graven uit de huizen van Holland. Henegouwen en Beijerev, voorkomende in de bekende Mededeelingen had geen ongelijk toen hip

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1896 | | pagina 124