37
schreef, sedert de Riemer zijne beschrijving- van ’s Gravenhage in het
licht gaf, zijn vele oorkonden uit het stof te voorschijn gekomen, die
.hem geheel onbekend waren”, en dikwerf blijkt het maar altezeer.dat
het stedelijk archief, voor zoover het niet gold de charters door hem niet
geraadpleegd is, maar ontegenzeggelijk komt hem de eer toe, dat hij op
critiscli wetenschappelijke wijze de geschiedenis van ’s Gravenhage.
aangevuld met de bewijsstukken, grondig heeft beschreven, waarop alle
geschiedbeschrijvers na hem konden voortbouwen.
Hij verdiende dan ook ten volle de vereering van den Haagschen
magistraat, die hem werd gedaan in den vorm van een geschenk van 300
gouden ducaten op 17 April 1730.
Het werk is u allen bekend; het was een zeer kostbaar werk, want
de uitgever leverde in 1740 een exemplaar op groot papier, in schild
padden banden (imitatie in leer) verguld op snede en op ’t plat voor f 62.
Jammer genoeg, ging de Magistraat, niet verder, ofwel er kwam bij
die vroede mannen kentering in de liefde voor hunne stad, en hare
geschiedenis, naarmate de staatkundige gevoelens, die op een revolutie
zouden uitloopen, zich meester maakten van hart en hoofd.
Er kwam namelijk bij die van de Wet, dat zijn Schout, Burge-
meesteren en schepenen, in hun vergadering van 27 September 1754,
het bericht in, dat de geschiedschrijver van den Haag, Jacob de Riemer,
belangrijke papieren betrekkelijk den Haag onder zich had. waarvoor
hij f9000.vroeg. Aan den Schepen Eversdijk werd verzocht de Riemer
te gaan raadplegen, „om te informeeren, of men van deselve eens visie
„mocht hebben.” maar daarbij bleef het; voorloopig kwam men er
niet op terug.
Na mans dood echter, Jacob de Riemer werd begraven op 1 Mei
1762, oud 84 jaar, en wel op 20 Juni 1764, werden over den koop
onderhandelingen aangknoopt met zijn zoon, aan wie duizend ducatons
werden aangeboden, maar daar hij de papieren voor niet minder dan
voor f6000.wilde afstaan, leden die onderhandelingen schipbreuk, zeer
ten nadeele van de geschiedbeoefening onzer stad.
Het is waar, zij zijn, indien ik mij ten minste niet vergis, niet
buiten den Haag gegaan, en berusten thans in 16 deelen op het Rijks-
Archief, maar toch evenwel durf ik het niet-bezit. er van voor den
Haag een groot verlies noemen. Wat heeft men aan kostbare sieraden
wanneer ze uw buurman in eigendom behooren, al moge die buurman
u dan ook het zien en tasten er van in zijn eigen huis toelaten?
Op de Riemer volgen tot ongeveer de helft dezer eeuw tal van
kleinere werkers over den Haag, of verzamelwerken, waarin den Haag
werd behandeld, zooals van Jan Wagenaar (1742), Timareten (1777),
van Ollefen en Bakker (1793). van Westreenen (1804). Bruining (1816),
van Renesse, een leesboekje voor de jeugd (1820). Andricssen of Hagen
(1832). Ferrier (1841), e. a.
Toen trachtte de Heer D. Buddingh aan het woord te komen, maar het
bleef bij een prospectus van 15 October 1847, want het daarin aange-
kondigde werk kwam niet in het licht.
De overweging, dat geen stad zoo rijk aan geschiedenis is als’s-Gra-