41
verslagen te doorloopen, maar toch mag ik niet verzuimen op enkele punten
eenig licht te werpen.
En dan noem ik b.v. inde eerste plaats den strijd, welke door onze
vereeniging aangebonden tegen het gebruik van het leelijke woord:
’s-Hage; niet alleen leelijk, maar onzinnig, niets zeggend, en verwarring
wekkend.
Hebben we daarin niet eene gedeeltelijke overwinning behaald! Hebben
enkele bladen,'en in deze kan de pers zoo’n machtige factor zijn,
niet een uitstekend voorbeeld gegeven, door het woord uit hare kolommen
te weeren, en daardoor het publiek zoo zachtjes aan het gebruik van
’s-Gravenhage of den Haag te gewennen?
Mogen wij niet bogen op de medewerking van het Hoofdbestuur der
Posterijen, dat met ons wilde medewerken om tegen den „Gravenmoord”
te ijveren, door ons te vergunnen in de wachtkamer van het Postkantoor
alhier de waarschuwing te doen ophangen?
O. ik weet het wel, enkelen lachen er om; anderen, stompzinnig als
zij zijn, zetten den kop tegen de krib, en houden hardnekkig vast aan
’s Hage. We laten ons echter niet ontmoedigen; ik voor mij zeker niet,
omdat ik weet, dat al dat verzet, en die moedwillige tegenstribbeling,
toch eenmaal moet en zal uitloopen op deemoedige onderwerping. Een
maal zullen die enkelen alleen staan, en dan hebben we het pleit gewonnen.
Ook in een andere zaak hebben we zegevierend de overwinning behaald.
Het ging om den naam Laan van Nieuw-Oosteinde of Laan vanNieuw-
Oost-Indië. en met zichtbaar welgevallen wist onze geachte Wethouder
van openbare werken, de heer M. W. Baron du Tour van Bellinckave,
hem daarvoor onzen dank, zijne mederaadsleden, met het Haagsch
Jaarboekje in de hand, te overtuigen, dat de laan op Oost-Indië goed
recht had, maar dat zijn Oosteinde tegen den wind inging.
Laat ik u ook even herinneren aan een onzer adressen, dat instem
ming vond bij al de zustervereenigingen hier ter stede, en dat warmen
steun vond bij ons geacht werkend lid, den Heer Cremer, die als lid
der Tweede kamer, ook den naam onzer vereeniging in’s lands raadzaal
bracht, en door zijne krachtige verdediging den Minister van Waterstaat
wist te bewegen om revisie van het bouwplan aanhechtselkoloniën, te
beloven.
Hebben we ook niet kunnen medewerken om het belangrijk rapport
over de Landsgebouwen van ons werkend lid, den Heer C. H. Peters,
in het bezit onzer leden te stellen, daartoe in staat gesteld, door eene
gunstige voorwaarde van den Minister van Waterstaat, en mochten we
niet tal van excursie’s maken, waarbij we zelfs doordrongen tot de geheim
nissen der monumenten, welke anders voor een gewoon menschcnoog
verborgen blijven?
Mogen we niet fier zijn op de door ons uitgegeven Historische kaart
van ’s Gravenhage, door den heer J. Kuyper met zorg en kennis be
werkt, en toegelicht door een IGtal bladzijden druks, die degraphische
voorstelling nader verklaart, en tot ons doet spreken, en kunnen we niet
wijzen op tal van historische kunstbeschouwingen en leesavonden,