D.
geen huiszitten armen.
14 DE HAAGSC'HE FINANTIËN IN 1794 EN EEN EEUW LATER.
misbruiken voortsproten. Het ligt niet op onzen weg
alles in bijzonderheden na te pluizen, doch het zij ons
vergund op enkele feiten te wijzen.
Twee erflatingen bestemd om in consignatie te worden
gedeponeerd, worden eenvoudig als ontvangst beschouwd
zonder op eene mogelijke opeisching te rekenen. De
Haagsche koerantier moest jaarlijkse!) ƒ5000 recognitie
betalen, en daarvan vond men 490 verantwoord
terwijl al het overige in burgemeesterskamer bleef
hangen. Van de batige saldo’s van verschillende
rekeningen vindt men „geen tittel of jota” in de groote
administratieve verantwoording. Tot onderhoud van
de zoogenaamde buiten-armen strekte behalve de
belasting op de wijnen en brandewijn ook eene bijzondere
opbrengst, het bedrag dat ieder die in Den Haag het
burgerrecht wilde verkrijgen moest betalen 15 als men
in die stad geboren was, 20 wanneer men in Zuid-Hol-
land het levenslicht zag en 25 als men elders geboren
werd welnu van dit armenrecht werd slechts een gedeelte
behoorlijk verantwoord, want ieder der 3 Burgemees
ters en de Secretaris trokken van elke post een rijks-
daalder af, te zamen derhalve 10. Eene resolutie
van 1770 bepaalde dat van elk ambt, officie of be
diening boven de 500 jaarlijks eene recognitie van
een-vijftigste penning ten behoeve van diezelfde armen
zou worden gevorderd, maar zij ontvingen er nimmer
iets van. Eindelijk werd van de „servitie-gelden der
militie” vijf percent geheven ter verbetering der stads
inkomsten, doch er was geen spoor van verantwoording
van dat geld te vinden, ofschoon dit in ’t laatste jaar
8755 bedroeg. Het Committé kwam tot de slotsom