3 6 DE HAAGSCHE FINANTIËN IN 1794 EN EEN EEUW LATEK. administratie na te pluizen, met oordeel uit elkander te zetten en zooals de opdracht luidde een concept van betere regeling te geven. Over dit laatste punt werd echter nogal luchtig heêngegleden, want het uitvoerig en oordeelkundig verslag eindigt met slechts enkele wenken te geven zonder in bijzonderheden te treden. Wij zijn het trouwens volkomen eens met het Committé dat deugd en bekwaamheid, gepaard met gepasten ijver en moed, de hoeksteenen moeten zijn waarop het gebouw der stedelijke finantiën zal worden opge trokken; dat het dus het best zal wezen, wanneer drie of vier kundige lieden, niet geheel onbekend met praktijk, finantiewezen en fabricatie, van wier eer lijkheid, vaderlands- en stadsliefde men verzekerd is, en aan wien het niet onverschillig moet zijn, of het schip van Staat zinkt dan wel in goede haven gestuurd wordt, omdat zij daarbij te verliezen hebben, zich aan het roer van die directie stellen en op bepaalde tijden vergaderen om ieder, klein zoowel als groot, te hooren, met ieder te spreken en te overleggen of te beramen, hoe of vele onnutte, kleine administration zullen kunnen opgeruimd worden en onder verantwoording eener enkele, algemeene thesaurie gebracht. Hier eindigt het onzes inziens merkwaardig verslag, en nu kunnen wij met meer kennis van zaken een blik slaan op de inkomsten en uitgaven, gerekend over de laatste tien jaren (178594) „daar men nimmer „naar één jaar kan oordeelen over inkomsten en uit- gaven van een Collegie, maar een tijdperk van 10 „jaren eenigen grond van zekerheid aanbiedt)”; men heeft het totaal dus slechts met tien te deelen.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1896 | | pagina 168